Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2137, BRE - 20 _ 9409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2137, BRE - 20 _ 9409

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 april 2022
Datum publicatie
4 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2137
Zaaknummer
BRE - 20 _ 9409

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet van een samenvatting voorzien.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/9409, 20/9410, 20/9411, 20/9406 en 20/9407

uitspraak van 21 april 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur:

-

van 24 februari 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende over het jaar 2015 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.56.0112 en verzuimboete alsmede de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (zaaknummer 20/9409);

-

van 21 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende over het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.57.0112 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (zaaknummer 20/9409);

-

van 26 november 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.66.0112 en verzuimboete alsmede de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (zaaknummer 20/9410);

-

van 26 november 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.76.0112 en verzuimboete alsmede de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (zaaknummer 20/9411);

-

van 23 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen met aanslagnummer [aanslagnummer] .A.01.7500 (zaaknummer 20/9406);

-

van 11 december 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.7501 (zaaknummer 20/9407).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde W.J. van Boxtel, verbonden aan Van Boxtel Consultancy te Eindhoven, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart:

-

het beroep tegen de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting ongegrond;

-

het beroep tegen de over het jaar 2015 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting niet-ontvankelijk;

-

de beroepen tegen de voor het jaar 2016 en 2017 opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting ongegrond;

-

het beroep tegen de over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen niet-ontvankelijk;

-

het beroep tegen de over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting ongegrond;

2 Gronden

Vennootschapsbelasting

2.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 16 september 2017 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2015 opgelegd (hierna: de aanslag VPB 2015). Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2018, ontvangen door de inspecteur op 10 januari 2018, bezwaar gemaakt tegen de aanslag VPB 2015.

De inspecteur heeft op 24 februari 2018 uitspraak op bezwaar gedaan en middels een verminderingsbeschikking VPB 2015 (hierna: de verminderingsbeschikking) de opgelegde boete verminderd. In beroep heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar te laat is en daarmee niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Op 27 februari 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de verminderingsbeschikking.

2.2.

Met dagtekening 13 juli 2019 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2015 opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag). Belanghebbende heeft bij brief van 23 september 2019, ontvangen door de inspecteur op 24 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag.

De inspecteur heeft op 21 april 2020 uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen. Belanghebbende heeft bij brief van 12 oktober 2020, ontvangen door de inspecteur op 14 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar.

2.3.

Aan belanghebbende is met dagtekening 20 juli 2019 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 opgelegd (hierna: de aanslag VPB 2016). Belanghebbende heeft bij brief van 23 september 2019, ontvangen door de inspecteur op 24 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag VPB 2016.

De inspecteur heeft op 26 november 2019 uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen. Belanghebbende heeft bij brief van 24 december 2019, ontvangen door de inspecteur op 30 december 2019 bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar.

2.4.

Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juli 2019 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 opgelegd (hierna: de aanslag VPB 2017). Belanghebbende heeft bij brief van 23 september 2019, ontvangen door de inspecteur op 24 september 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag VPB 2017.

De inspecteur heeft op 26 november 2019 uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen. Belanghebbende heeft bij brief van 24 december 2019, ontvangen door de inspecteur op 30 december 2019 bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar.

Loonheffingen

2.5.

Belanghebbende heeft met dagtekening 6 maart 2020 over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen ontvangen (hierna: naheffingsaanslag LB). Belanghebbende heeft bij brief van 18 april 2020, ontvangen door de inspecteur op 21 april 2020 bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslag LB.

De inspecteur heeft op 23 juni 2020 uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen. Belanghebbende heeft bij brief van 12 oktober 2020, ontvangen door de inspecteur op 13 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar.

Omzetbelasting

2.6.

Belanghebbende heeft met dagtekening 25 juli 2019 over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen (hierna: naheffingsaanslag OB). Belanghebbende heeft bij brief van 23 september 2019, ontvangen door de inspecteur op 24 september 2019 bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslag OB.

De inspecteur heeft op 11 december 2019 uitspraak op bezwaar gedaan, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen. Belanghebbende heeft bij brief van 24 december 2019, ontvangen door de inspecteur op 30 december 2019 bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar.

Geschil

2.7.

Tussen partijen is in geschil of de beroepen tegen de navorderingsaanslag VPB 2015 en de naheffingsaanslag LB ontvankelijk zijn. Tevens is in geschil of de bezwaren betreffende de navorderingsaanslag VPB 2015, de aanslagen VPB 2016 en 2017, alsmede de naheffingsaanslag OB terecht (kennelijk) niet ontvankelijk zijn verklaard en of het bezwaar tegen de aanslag VPB 2015 niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. Meer specifiek is in geschil of in de onderhavige zaken sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

2.8.

Tussen partijen is niet in geschil dat de door belanghebbende ingestelde bezwaren tegen al de hiervoor genoemde aanslagen na afloop van de termijn van zes weken zijn ingesteld. De gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de reden dat bezwaren en beroepen (voor zover ze buiten de termijn van zes weken zijn ingediend) steeds te laat zijn ingediend te wijten is aan de omstandigheid dat de stukken van belanghebbende niet tijdig door de gemachtigde zijn ontvangen. Tegen het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren (zie 2.2 tot en met 2.4) zijn geen gronden aangevoerd. De inspecteur is van mening dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.

Beoordeling van het geschil

2.9.

De rechtbank stelt voorop dat het stelsel van wettelijke bepalingen dat het bezwaar en beroep in belastingzaken regelt, meebrengt dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. De rechtbank is het met partijen eens dat de tweede bezwaarschriften aangemerkt dienen te worden als een beroepschrift waarbij voor de beoordeling of belanghebbende tijdig beroep heeft aangetekend, de datum van ontvangst van het tweede bezwaarschrift (hierna: beroep) in aanmerking dient te worden genomen. Dit leidt tot de conclusie dat de beroepen tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2015 en de naheffingsaanslag loonheffingen zijn ingesteld na afloop van de termijn van zes weken en daarmee dus te laat.

2.10.

Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- en beroepschrift achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is sprake wanneer het voor belanghebbende onmogelijk was om tijdig een rechtsmiddel aan te wenden (hierna: de eerste uitzondering) dan wel wanneer belanghebbende, door een verklaring van de inspecteur gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat hij na afloop van de wettelijke bezwaartermijn bezwaar mocht maken (hierna: de tweede uitzondering). Niet in geschil is dat de tweede uitzondering niet van toepassing is. De rechtbank zal daarom oordelen of de eerste uitzondering van toepassing is.

2.11.

Hetgeen door de gemachtigde is aangevoerd (zie 2.8) kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als een omstandigheid welke het oordeel kan dragen dat het indienen van de bezwaar- en beroepschrift na afloop van de bezwaartermijn verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb1. Dat belanghebbende de aanslagen en uitspraken op bezwaar niet tijdig heeft doorgestuurd aan zijn gemachtigde, dient voor zijn risico te komen. Het bezwaar tegen de aanslag VPB 2015 had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden en is ten onrechte gegrond verklaard. Nu de uitspraak op bezwaar in het voordeel van belanghebbende is, zal de rechtbank deze uitspraak op bezwaar niet vernietigen. Belanghebbende mag immers door het instellen van beroep niet in een slechtere positie komen te verkeren. Gelet hierop is het beroep tegen de aanslag VPB 2015 ongegrond verklaard.

Conclusie

2.12.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen betreffende aanslagen VPB 2015, 2016, 2017 en naheffingsaanslag OB ongegrond en de beroepen betreffende navorderingsaanslag VPB 2015 en naheffingsaanslag LB niet-ontvankelijk verklaard.

2.13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.