Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2160, BRE-21_603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-04-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2160, BRE-21_603

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 april 2022
Datum publicatie
2 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2160
Zaaknummer
BRE-21_603

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/603

uitspraak van 22 april 2022

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 12 oktober 2021, verzonden op 13 oktober 2021.

1 Behandeling van het verzet

1.1.

Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.

1.2.

Bij brief van 17 november 2021, ontvangen bij de rechtbank op 23 november 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak. Belanghebbende heeft daarbij aangegeven niet op het verzet te willen worden gehoord.

2 Feiten en de gronden van het verzet

2.1.

Het afschrift van de aangevallen uitspraak van de inspecteur is gedagtekend 22 december 2020.

2.2.

Het beroepschrift van belanghebbende is gedagtekend 2 februari 2021 en is ingekomen bij de rechtbank op 4 februari 2021.

2.3.

De sticker van de frankeermachine op de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden, vermeldt als datum 3 februari 2021. Verder is in het beroepschrift vermeld dat het op 3 februari 2021 aangetekend is verzonden.

2.4.

Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

2.5.

De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift.

3 Beoordeling van het verzet

3.1.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Onder bekendmaking moet worden verstaan de toezending (of uitreiking) van het besluit – in dit geval de uitspraak op bezwaar – aan belanghebbende (artikel 3:41 van de Awb).

3.2.

Belanghebbende stelt in (beroep en) verzet dat pas sprake is van ‘ bekendmaking op voorgeschreven wijze’, op het moment dat belanghebbende van de inhoud van een besluit kennis heeft kunnen nemen.

3.3.

Anders dan belanghebbende betoogt vangt de beroepstermijn aan op de dag waarop bekendmaking ‘op voorgeschreven wijze’ heeft plaatsgevonden. Dat is niet de datum van ontvangst van het besluit, maar de datum van de terpostbezorging door de verzender. Bij deze terpostbezorging gaat het niet om de terpostbezorging bij de geadresseerde, maar de terpostbezorging door de verzender, dus de aanbieding van het poststuk door de verzender bij de postvervoerder.

3.4.

De inspecteur heeft in het verweerschrift onweersproken gesteld dat de uitspraak op bezwaar op of voor de dagtekening die op de uitspraak staat vermeld, aan belanghebbende is toegezonden. Derhalve staat vast dat de terpostbezorging door de verzender uiterlijk op 22 december 2020 heeft plaatsgevonden, zodat de beroepstermijn is aangevangen op 23 december 2020

3.5.

Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb).

3.6.

Het op 4 februari 2021 ter griffie van de rechtbank ontvangen beroepschrift is niet voor het einde van de termijn, te weten uiterlijk op 2 februari 2021 (6 weken na dinsdag 23 december 2020) ontvangen. Het beroepschrift is weliswaar binnen een week na afloop van de termijn ontvangen bij de rechtbank, maar het is gelet op de datum op de sticker van de frankeermachine (3 februari 2021) en de vermelding in het beroepschrift dat het beroepschrift op 3 februari 2021 aangetekend is verzonden, niet aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Het beroepschrift is dus na afloop van de termijn ingediend.

3.7.

Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

3.8.

Termijnen van bezwaar en beroep zijn dwingend van aard, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet kan worden afgeweken, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. De rechtbank zal daarom beoordelen of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig bijzonder zijn dat het hem niet verweten kan worden dat hij niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend.

3.9.

De rechtbank is van oordeel dat uit de enkele omstandigheid dat de op 22 december 2020 gedagtekende uitspraak op bezwaar is ontvangen op 29 december 2020 niet volgt dat belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest bij de indiening van het beroepschrift na afloop van de termijn. De omstandigheid dat belanghebbende uitging van de (onjuiste) veronderstelling dat de termijn eerst na ontvangst van de uitspraak op bezwaar is aangevangen, dient voor zijn risico te blijven. Van een omstandigheid op grond waarvan niet-ontvankelijkheid achterwege moet worden gelaten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De rechtbank heeft het beroep in de in verzet bestreden uitspraak daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet ongegrond worden verklaard.

3.10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4 Beslissing