Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2476, AWB - 21 _ 915, 21 _ 916

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2476, AWB - 21 _ 915, 21 _ 916

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 mei 2022
Datum publicatie
13 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2476
Zaaknummer
AWB - 21 _ 915, 21 _ 916

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 21/915 en 21/916

uitspraak van 4 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser] , wonende te [plaats] ,

eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 29 januari 2021 op het bezwaar van eiser tegen de berekening van invorderingsrente in verband met de aanslag erfbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 1] (21/915) en de aanslag erfbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer 2] (21/916).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022 te Roermond. De zaken zijn gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers 21/913 en 21/914 van [naam 1] en de zaken met nummers 21/917 en 21/918 van [naam 2] . Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf] , vergezeld van [naam 1] en [naam 2] , en namens de ontvanger drs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

draagt de ontvanger op het beroepschrift van 26 februari 2021 in behandeling te namen als een bezwaar dan wel als een verzoek om ambtshalve vermindering betreffende de bij beschikkingen van vóór dagtekening beroepschrift vastgestelde invorderingsrente ten aanzien van eiser inzake de aanslagen erfbelasting met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] ;

-

veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van eiser van € 759;

-

gelast dat de ontvanger het door eiser betaalde griffierecht van € 49 aan haar vergoedt.

2 Gronden

Verloop van de procedure

2.1.

De inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) heeft aan eiser met dagtekening 15 januari 2014 een aanslag erfbelasting opgelegd naar een bedrag van € 127.346 en bij gelijktijdige beschikking € 30.864 belastingrente in rekening gebracht. Met dagtekening 13 oktober 2015 heeft de inspecteur een tweede aanslag erfbelasting aan eiser opgelegd naar een bedrag van € 102.339 en bij gelijktijdige beschikking € 17.724 belastingrente in rekening gebracht.

2.2.

Eiser is ter zake van de aanslagen erfbelasting herinnerd en aangemaand om te betalen.

2.3.

Bij brief van 15 oktober 2019 heeft de ontvanger het verzoek van eiser om uitstel van betaling ter zake van de aanslagen erfbelasting afgewezen.

2.4.

Bij brief met dagtekening 15 januari 2021, ontvangen door de ontvanger op 18 januari 2021, is mede namens eiser bezwaar gemaakt tegen de berekening van invorderingsrente. De ontvanger heeft het bezwaar opgevat als bezwaar tegen de bij beschikking van 18 januari 2021 ter zake van de voornoemde aanslagen erfbelasting in rekening gebrachte invorderingsrente ten name van [naam 1] (dus niet ten name van eiser). De ontvanger heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 29 januari 2021 afgewezen.

2.5.

Eiser heeft bij brief met dagtekening 26 februari 2021, ingekomen bij de rechtbank op 26 februari 2021, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2021.

Beoordeling van het geschil

2.6.

De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiser door de ontvanger terecht als belanghebbende is aangemerkt. De rechtbank overweegt als volgt.

2.7.

Invorderingsrente wordt in rekening gebracht bij gehele of gedeeltelijke betaling van een aanslag.1 Immers, eerst op dat moment is duidelijk over welke periode precies invorderingsrente verschuldigd is geworden. Vast staat dat eiser voor het eerst op 5 januari 2021 betalingen heeft verricht ter zake van de aanslagen erfbelasting. Pas op dat moment kon de invorderingsrente dus worden vastgesteld. Niet in geschil is dat de ontvanger eiser na de betalingen telkens schriftelijke kennisgevingen heeft gezonden waarin is vermeld welk bedrag van die betaling aan invorderingsrente is toegerekend (de ‘Mededeling verrekening’). Dat is een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb en daarmee ook in de zin van artikel 30, eerste lid, Invorderingswet 19902, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Dat blijkt ook uit de rechtsmiddelenverwijzing die op dergelijke ‘Mededeling verrekening’ staat vermeld. De ontvanger heeft pas voor het eerst met dagtekening 20 januari 2021 een ‘Mededeling verrekening’ aan eiser gezonden. Dat is dus na de dagtekening van het bezwaarschrift. Dat betekent dat er op het moment van het indienen van het bezwaar nog geen voor bezwaar (en beroep) vatbare beschikking ten aanzien van eiser tot stand was gekomen, waartegen kon worden opgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bezwaar van eiser ook niet worden aangemerkt als ontvankelijk voortijdig ingediend bezwaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld en gebleken waaruit kan worden afgeleid dat bij eiser redelijkerwijs kon menen dat de invorderingsrente reeds bij beschikking was vastgesteld. Dat betekent dat er ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift nog geen voor bezwaar (en beroep) vatbare beschikking tot stand was gekomen waartegen eiser kon opkomen.

2.8.

De ontvanger heeft het bezwaar van eiser, blijkens de uitspraak op bezwaar, opgevat als zijnde gericht tegen de beschikking met dagtekening 18 januari 2021 ten name van een andere belastingplichtige. Die beschikking heeft dus geen betrekking op eiser. Waarom de ontvanger dat gedaan heeft, is ook tijdens de zitting voor de rechtbank onduidelijk gebleven. Dat betekent wel dat de ontvanger ten onrechte eiser als belanghebbende heeft aangemerkt. Eiser heeft namelijk geen belang bij de beschikking met dagtekening 18 januari 2021 opgelegd aan een andere belastingplichtige. Het beroep is om die reden gegrond verklaard, de rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en doen wat de ontvanger had moeten doen, het bezwaar gericht tegen de beschikking 18 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

2.9.

De rechtbank merkt nog op dat eiser (onder meer) in het beroepschrift geageerd heeft tegen de inmiddels wel bij beschikking aan haar in rekening gebrachte invorderingsrente. De rechtbank zal het beroepschrift van eiser daarom doorzenden aan de ontvanger om in behandeling te nemen als bezwaar dan wel verzoek om ambtshalve vermindering betreffende de beschikkingen vastgestelde invorderingsrente inzake de aanslag erfbelasting met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] (zie 2.5) van voorafgaand aan de dagtekening beroepschrift. Nu het beroepschrift reeds in het bezit is van de ontvanger zal de rechtbank hem deze niet opnieuw toesturen, maar volstaan met deze mededeling.

2.10.

De rechtbank ziet aanleiding om de ontvanger te veroordelen in de proceskosten van eiser. Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) acht de rechtbank dat de zaken van eiser, [naam 1] (zaaknummers 21/913 en 21/914) en [naam 2] (zaaknummers 21/917 en 21/918) samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Deze zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de ontvanger en door de rechtbank in zoverre behandeld, waarbij geen specifiek onderscheid is gemaakt tussen eiser, [naam 1] en [naam 2] , en de werkzaamheden van de gemachtigde kon in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn. De rechtbank zal om die reden de toegekende proceskostenvergoeding evenredig over eiser, [naam 1] en [naam 2] verdelen.

De kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vastgesteld op € 2.277 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een factor 1,5 voor samenhang).

Voor zowel eiser is dus een proceskostenveroordeling uitgesproken van € 759 (1/3 x € 2.277). Ook krijgt eiser het door haar betaalde griffierecht van € 49 vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 4 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.