Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2537, BRE - 21 _ 159
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2537, BRE - 21 _ 159
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 mei 2022
- Datum publicatie
- 16 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2537
- Zaaknummer
- BRE - 21 _ 159
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting beschikbaar
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/159 en 21/160
uitspraak van 9 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de ontvanger van 8 december 2020:
- -
-
op het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten van het dwangbevel inzake de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2019 met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.90.0112 (hierna: betekeningskosten 2019);
- -
-
op het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten van het dwangbevel inzake de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2020 met aanslagnummer [aanslagnummer] .V.00.0112 (hierna: betekeningskosten 2020).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde mr. R.M.J. van Meerwijk, verbonden aan Van Meerwijk Fiscale Advocatuur te ‘s-Hertogenbosch, en namens de ontvanger, [ontvanger] en [ontvanger] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep over de betekeningskosten van het dwangbevel inzake de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2020 niet-ontvankelijk;
- -
-
verklaart het beroep over de betekeningskosten van het dwangbevel inzake de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2019 ongegrond;
- -
-
veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.536,20;
- -
-
gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 360 aan haar vergoed.
2 Gronden
Belanghebbende heeft voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting ontvangen over de jaren 2019 en 2020 (hierna: de voorlopige aanslagen). De voorlopige aanslagen heeft belanghebbende ook langs digitale weg ontvangen.
De ontvanger heeft, nadat de voorlopige aanslagen niet tijdig zijn betaald, per post herinneringen, aanmaningen en dwangbevelen verzonden met betrekking tot de voorlopige aanslagen. Voor de betekening op dezelfde dag van de twee dwangbevelen is tweemaal een bedrag van € 12.677 in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de betekeningskosten van beide dwangbevelen. De ontvanger heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn en heeft, zonder belanghebbende te horen, de bezwaren afgewezen.
Geschil
Tussen partijen is in geschil of de hoorplicht is geschonden. Tevens is in geschil of de ontvanger terecht betekeningskosten van de dwangbevelen in rekening heeft gebracht. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is tevens in geschil of de betekeningskosten disproportioneel zijn. Ook is in geschil of de ontvanger de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden heeft.
Niet in geschil is dat de betekeningskosten overeenkomstig de wettelijke bepalingen zijn berekend.
Ten aanzien van de betekeningskosten van het dwangbevel inzake de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2020
Na het instellen van beroep heeft de ontvanger zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte tweemaal betekeningskosten in rekening zijn gebracht op dezelfde dag. De ontvanger heeft daarin aanleiding gezien om deze betekeningskosten te verminderen naar nihil.
Ter zitting heeft de ontvanger medegedeeld dat deze al betaalde betekeningskosten inmiddels al terug zijn betaald en dat de ontvanger bereid is in dit kader ook de proceskosten van belanghebbende conform het Besluit, en het griffierecht, te vergoeden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat belanghebbende geen belang meer heeft bij het beroep betreffende deze betekeningskosten, nu zij niet in een betere positie kan komen. Het beroep is als gevolg hiervan niet-ontvankelijk verklaard. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding om de proceskosten en het griffierecht te vergoeden.
Ten aanzien van de betekeningskosten van het dwangbevel inzake de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2019
Schending hoorplicht?
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij ten onrechte in de bezwaarfase niet is gehoord en dat er geen sprake is van kennelijk ongegrond bezwaar. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om terugwijzing naar de ontvanger.
De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger de hoorplicht heeft geschonden. Op grond van het voor de ontvanger geldende beleid dient hij in de bezwaarfase namelijk het initiatief te nemen voor het horen van belanghebbende in lijn met de voorschriften uit de Awb. In dat verband heeft de ontvanger in strijd met het voorgeschreven artikel 7:3, aanhef en letter d, van de Awb gehandeld. De ontvanger heeft afgezien van het horen van belanghebbende omdat volgens de ontvanger sprake zou zijn van een kennelijk ongegrond bezwaar, waardoor op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel b van de Awb niet gehoord hoefde te worden. Uit het bezwaarschrift zelf volgt niet dat zonder enig verder onderzoek het bezwaar ongegrond is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Reeds omdat de ontvanger in beroep zelf tot de conclusie is gekomen dat tweemaal betekeningskosten in rekening brengen op één dag aan dezelfde belastingplichtige in deze zaak niet was toegestaan, had de ontvanger belanghebbende moeten horen in deze kwestie.
Ondanks deze schending van de hoorplicht, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 6:22 van de Awb voorbij te gaan aan dit gebrek. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op basis waarvan geoordeeld kan worden dat de ontvanger in deze kwestie beleidsvrijheid toekomt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende niet is benadeeld door de schending van de hoorplicht.1
Zijn de betekeningskosten 2019 terecht in rekening gebracht?
Belanghebbende heeft gesteld dat het niet betalen van de voorlopige aanslagen niet is gebaseerd op onwil of niet kunnen nakomen van de verplichtingen, maar op de omstandigheid dat de financieel controller van belanghebbende in verband met de overheidsmaatregelen omtrent het corona-virus in de betreffende maanden volledig thuis heeft gewerkt. Zodoende zijn de betalingsherinneringen, aanmaningen en de dwangbevelen niet tijdig gezien, hoewel deze wel waren ontvangen. De post werd niet periodiek gecontroleerd tijdens die maanden. De controller was niet op de hoogte van het feit dat deze brieven enkel per post werden verstuurd en niet digitaal verstuurd werden. Dit in tegenstelling tot voorlopige aanslagen die belanghebbende wel digitaal heeft ontvangen en waarvan de controller aan de directie heeft verzocht om tijdig tot betaling over te gaan. Het is daarom niet terecht om geconfronteerd te worden met kosten van € 12.677. Tevens heeft belanghebbende aangevoerd dat de kosten een punitief karakter hebben en dat de kosten disproportioneel zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de betekeningskosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht. Niet in geschil is dat belanghebbende is herinnerd en is aangemaand en dat zij de termijnbetalingen waar het dwangbevel op ziet, niet binnen de gestelde termijnen heeft voldaan. De stelling van belanghebbende dat de post niet is gezien omdat de controller thuis heeft gewerkt in het kader van de overheidsmaatregelen omtrent het corona-virus en het bij de controller ook niet bekend was dat betalingsherinneringen en aanmaningen alleen per post worden verzonden, dient voor rekening en risico van belanghebbende te blijven. Belanghebbende dient immers zelf, ook tijdens de corona-maatregelen, zorg te dragen voor een regelmatige, adequate postverwerking.
De rechtbank verwerpt voorts de stelling van belanghebbende dat de betekeningskosten een strafkarakter hebben.2 Ook de omstandigheid dat de aanslagen niet onbetaald zijn gebleven uit onwil of betalingsonmacht van de zijde van belanghebbende kan niet leiden tot een ander oordeel.
Zijn de betekeningskosten 2019 disproportioneel?
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de betekeningskosten disproportioneel zijn. De rechtbank verwerpt dit standpunt en verwijst naar de arresten van de Hoge Raad van 23 oktober 20093 en 5 maart 2010.4 Uit het arrest van 23 oktober 2009 volgt dat de tekst en strekking van het tariefsartikel van de Kostenwet invordering rijksbelastingen de rechter geen ruimte biedt om te beoordelen of de in rekening gebrachte kosten disproportioneel zijn. Uit het arrest van 5 maart 2010 volgt dat de wetgever met de vaststelling van het tarief van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, niet de ruime beoordelingsmarge heeft overschreden die de wetgever op grond van artikel 1 van het Protocol toekomt bij de heffing en invordering van belastingen.
Schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
Belanghebbende is – in de kern – van mening dat onder meer het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden is. Volgens belanghebbende diende de ontvanger, ondanks het dwingendrechtelijk karakter van de Kostenwet, de betekeningskosten te minderen op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het evenredigheidsbeginsel (de menselijke maat). Nu dient de rechtbank dat te doen. In dit kader verwijst belanghebbende naar de variërende regels met betrekking tot de Coronamaatregelen en het verplicht thuiswerken. Daarnaast wijst belanghebbende op de afwegingen van de controller om, omdat zij in een risicogroep viel en bang was om ernstig ziek te worden, besloot (volledig) thuis te werken.
Voorts heeft belanghebbende, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, gewezen op de mogelijkheid voor andere belastingplichtigen voor een uitstel van betaling, terwijl belanghebbende op eigen verzoek voorlopige aanslagen heeft aangevraagd waarna zij, als gevolg van een intern misverstand, geconfronteerd is met hoge kosten.
Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen sprake. Door de gemachtigde is ter zitting toegelicht dat de voorlopige aanslag 2019 reeds eerder, via de digitale weg bekend was bij de controller en dat zij de directie verzocht heeft om voor betaling zorg te dragen. Belanghebbende was dus al geruime tijd bekend met het gegeven dat de termijnen betaald moesten worden. Dat de betaling vervolgens achterwege is gebleven als gevolg van interne miscommunicatie, de controller die thuiswerkte en het niet (laten) controleren van de post, komt voor de rekening en risico van belanghebbende. Belanghebbende had kort en goed kunnen en moeten zorgdragen voor een regelmatige controle van de post. Niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat het onmogelijk was voor belanghebbende om gedurende een periode van drie maanden de post te controleren. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan belanghebbende niet baten reeds omdat geen concrete, vergelijkbare gevallen zijn gesteld. Het gelijk is dus aan de ontvanger.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is het beroep betreffende betekeningskosten 2020 niet-ontvankelijk en is het beroep betreffende betekeningskosten 2019 ongegrond verklaard.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
Gelet op 2.5 ziet de rechtbank aanleiding om de ontvanger te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschriften 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759). Verder is door de gemachtigde een formulier proceskostenvergoeding ingediend met betrekking tot reis- en verblijfkosten van € 18,20. De ontvanger heeft ter zitting expliciet ingestemd met ook de vergoeding van deze reis- en verblijfkosten. De rechtbank heeft daarom dienovereenkomstig beslist. Ten slotte zal de rechtbank de ontvanger gelasten het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.