Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2538, BRE - 21 _ 208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2538, BRE - 21 _ 208

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 mei 2022
Datum publicatie
13 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2538
Zaaknummer
BRE - 21 _ 208

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet van een samenvatting voorzien.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 21/208 en 21/526

uitspraak van 9 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 8 januari 2021:

-

op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.7501) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (hierna: naheffingsaanslag OB 2017);

-

op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.8501) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente (hierna: naheffingsaanslag OB 2018).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

draagt de inspecteur op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 25;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende was in de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 geregistreerd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.2.

Belanghebbende heeft suppletie omzetbelasting ingediend over tijdvakken 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 en 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (hierna: suppleties).

2.3.

In de periode mei 2019 tot en met mei 2020 was belanghebbende dakloos.

2.4.

Naar aanleiding van de suppleties heeft de inspecteur met dagtekening 26 oktober 2019 de naheffingsaanslag OB 2017 opgelegd. De naheffingsaanslag OB 2018 is opgelegd met dagtekening 18 december 2019.

2.5.

Belanghebbende heeft op 12 oktober 2020, ontvangen door de inspecteur op 19 november 2020 bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen OB 2017 en 2018.

2.6.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen OB 2017 en 2018 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

2.7.

Belanghebbende heeft tijdig beroep aangetekend.

2.8.

Tussen partijen is in geschil of de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

2.9.

Belanghebbende heeft gesteld dat hij de naheffingsaanslagen 2017 en 2018 niet heeft ontvangen, hij was in die periode dakloos.

2.10.

De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat de naheffingsaanslagen 2017 en 2018 verzonden zouden zijn naar het laatst bekende adres van belanghebbende.

2.11.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraag zes weken.1 Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.2 In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

2.12.

De rechtbank leidt uit de verklaring van belanghebbende, zoals opgenomen onder 2.9 en zoals van meet af aan door belanghebbende gesteld en ter zitting herhaald, af dat hij de bekendmaking van de naheffingsaanslagen betwist.3 Gelet hierop dient de inspecteur aannemelijk te maken dat het besluit op juiste wijze bekend is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verzending van de naheffingsaanslagen 2017 en 2018 niet aannemelijk gemaakt nu uit de gedingstukken niet valt op te maken of en zo ja naar welk adres de naheffingsaanslagen zouden zijn verzonden. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat de naheffingsaanslagen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt op de datum van dagtekening. Dit brengt mee dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard door de inspecteur.

2.13.

Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad4 dient de rechtbank de zaak bij een onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in beginsel terug te wijzen naar de inspecteur. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen en heeft de inspecteur opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen.

2.14.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard.

2.15.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, te weten reis- en verblijfskosten. De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met vergoeding van deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelt de reiskosten vast op basis van 2de klas openbaar vervoer vanaf het woonadres van belanghebbende tot aan de rechtbank, zijnde een bedrag van € 12,39 per enkele reis, derhalve afgerond op € 25.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 9 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.