Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2542, AWB - 20 _ 9360h
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2542, AWB - 20 _ 9360h
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 mei 2022
- Datum publicatie
- 17 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2542
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 9360h
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9360
Hersteluitspraak van 9 mei 2022
Hersteluitspraak ter verbetering van de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Overwegingen
De rechtbank heeft in deze zaak op 19 januari 2022 uitspraak gedaan (hierna: de uitspraak). De inspecteur heeft naar aanleiding van de uitspraak, bij brief, ontvangen door de rechtbank op 12 april 2022, aangegeven dat het bedrag van de teruggaaf in rechtsoverweging 2.8. en het dictum van de uitspraak onjuist is vastgesteld.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.8. van de uitspraak overwogen:
“De inspecteur heeft zich in zijn tweede conclusie van dupliek met dagtekening 11 oktober 2021 op het standpunt gesteld dat de teruggaaf, vanwege een afrondingsverschil van € 1 in het nadeel van belanghebbende, dient te worden vastgesteld op € 3.160. Dat betekent dat het beroep reeds om die reden gegrond is.”
Onder het kopje ‘1 Beslissing’ staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“- stelt de teruggaafbeschikking OB over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 vast op een teruggaaf van € 3.160;”
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak een misslag bevat. Deze misslag houdt in dat het vastgestelde bedrag van de teruggaaf in rechtsoverweging 2.8. niet de uitkomst is van het daarvoor weergegeven standpunt van de inspecteur, namelijk dat de ‘teruggaaf’ vanwege een afrondingsverschil van € 1 in het nadeel van belanghebbende dient te worden verhoogd. De rechtbank is bij vaststelling van de teruggaaf abusievelijk uitgegaan van het in rechtsoverweging 2.5. vermelde bedrag van de voorbelasting. Deze fout is overgenomen in de beslissing (het dictum). Dat sprake is van een kennelijke fout volgt uit het in rechtsoverweging 2.8. weergegeven standpunt van de inspecteur in samenhang met het in rechtsoverweging 2.5. vermelde bedrag van de teruggaaf (€ 2.979). De rechtbank is daarom van oordeel dat het voor partijen duidelijk had moeten zijn dat het bedrag van de teruggaaf wordt vastgesteld op € 2.980 en dat in het dictum had moeten worden vermeld:
“stelt de teruggaafbeschikking OB over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 vast op een teruggaaf van € 2.980;”
Herstel van de fout brengt met mee (i) dat het bedrag van € 3.160 in rechtsoverweging 2.8. van de uitspraak moet zijn € 2.980 en (ii) dat in het dictum de passage “stelt de teruggaafbeschikking OB over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 vast op een teruggaaf van € 3.160;” komt te luiden:
“stelt de teruggaafbeschikking OB over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 vast op een teruggaaf van € 2.980;”
2 Beslissing
De rechtbank verbetert de hierboven vermelde fout en stelt vast dat deze uitspraak aldus moet worden gelezen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 9 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Voorts brengt deze uitspraak geen wijziging in de termijn voor hoger beroep tegen de oorspronkelijke uitspraak.