Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2579, BRE - 20 _ 10397
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2579, BRE - 20 _ 10397
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 11 mei 2022
- Datum publicatie
- 13 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2579
- Zaaknummer
- BRE - 20 _ 10397
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/10397
uitspraak van 11 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende in Duitsland,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De beslissingen van de inspecteur van 4 december 2020 naar aanleiding van de aanvraag van belanghebbende om teruggaaf van de inhouding van loonheffingen over de tijdvakken geleden in de periode 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 (Kenmerk: [kenmerk] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022 te Breda. Partijen zijn met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ongegrond;
- -
-
verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op het verzoek om ambtshalve vermindering van de ingehouden loonheffing.
2 Gronden
Vooraf
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten. Op 5 april 2022 heeft de rechtbank een nader stuk van belanghebbende ontvangen. Omdat dit stuk is binnengekomen na de sluiting van het onderzoek en de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen, is het stuk buiten beschouwing gelaten bij het doen van deze uitspraak. Het nadere stuk is wel in het dossier opgenomen.1 Om die reden zal een kopie daarvan ook naar de inspecteur worden gestuurd, opdat deze kennis heeft van het volledige dossier.
Het geschil
De inspecteur heeft op 10 november 2020 een ‘Aanvraag vrijstelling van loonheffing’ (ondertekend op 24 september 2020) van belanghebbende ontvangen waarin onder meer is verzocht over onderhavige tijdvak vrijstelling te verkrijgen van de door het UWV ingehouden loonheffing. De inspecteur heeft die aanvraag als een bezwaarschrift aangemerkt tegen de inhouding van loonheffingen door het UWV over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 en niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de inspecteur de betreffende aanvraag als een verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkt en heeft dat verzoek afgewezen. De vraag is of dat terecht is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na dagtekening dan wel bekendmaking van de bestreden beslissing, tenzij de dag van de dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR)). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
Vast staat dat de inspecteur het bezwaarschrift over het (laatste) tijdvak augustus 2020 buiten de termijn van 6 weken heeft ontvangen. Daarmee staat vast dat belanghebbende buiten de wettelijke bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt aangaande de tijdvakken gelegen tussen 1 januari 2020 en 31 augustus 2020. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft nog de blote stelling ingenomen dat hij wordt gediscrimineerd omdat hij in Duitsland woont, maar niet valt in te zien op welke wijze die stelling de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft de aanvraag van belanghebbende (ook) aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de ingehouden loonheffing over de onderhavige tijdvakken. Het verzoek is afgewezen. De beslissing van de inspecteur om het verzoek om ambtshalve vermindering af te wijzen is gestoeld op artikel 65 van de AWR. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld ook in beroep te komen tegen de afwijzing van voormeld verzoek, is de rechtbank niet bevoegd een inhoudelijk oordeel te geven over de ambtshalve beslissing van de inspecteur. Zo’n beslissing is immers niet een voor bezwaar vatbare beslissing in de zin van artikel 26 van de AWR. De civiele rechter is bevoegd om te oordelen over geschillen over een dergelijke beslissing.
Belanghebbende heeft zich verder uitgelaten over de betaling van griffierechten. Volgens belanghebbende is sprake van discriminatie omdat hij bij de gerechtelijke instantie moet betalen voor een oordeel over zijn eigen afgedragen geld. De rechtbank overweegt dat voor het instellen van beroep griffierecht verschuldigd. Dit volgt uit artikel 8:41 van de Awb. Die bepaling geldt voor iedere indiener van een beroepschrift, en dus ook voor belanghebbende.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 11 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.