Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2609, 20/4974
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2609, 20/4974
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 mei 2022
- Datum publicatie
- 17 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2609
- Zaaknummer
- 20/4974
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/4974
gemachtigde: [gemachtigde],
en
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 28 mei 2019 de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] te [woonplaats] voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 230.000,-.
Belanghebbende heeft daar op 3 juli 2019 bezwaar tegen gemaakt. De heffingsambtenaar heeft dat bezwaar in de uitspraak op bezwaar van 16 januari 2020 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het te laat indienen van het bezwaarschrift.
Belanghebbende heeft daar op 27 februari 2020 beroep tegen ingesteld.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. In het beroepschrift schrijft belanghebbende geen bezwaar te hebben tegen het doen van uitspraak buiten zitting. Bij brief van 9 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar de rechtbank medegedeeld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift wel tijdig was ingediend. De heffingsambtenaar heeft daaraan toegevoegd dat geen bezwaar bestaat om uitspraak te doen zonder behandeling ter zitting.
Overwegingen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk geacht, omdat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De waarde van de woning is vastgesteld bij beschikking van 28 mei 2019. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.1 Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking, dan wel.2 Dat betekent dat de bezwaartermijn liep van 29 mei 2019 tot uiterlijk 10 juli 2019. In het verweerschrift schrijft de heffingsambtenaar dat hij het bezwaarschrift op 3 juli 2019 en daarom tijdig heeft ontvangen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en draagt de heffingsambtenaar op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende.
Omdat het beroep gegrond verklaard wordt, dient de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 541,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Het is aan de heffingsambtenaar om in de uitspraak op bezwaar een besluit te nemen op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- -
-
draagt de heffingsambtenaar op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende van 3 juli 2019 tegen de vaststelling van de woz-waarde;
- -
-
draagt de heffingsambtenaar op om het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden;
- -
-
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 541,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 13 mei 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier, rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: