Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2660, AWB - 20 _ 8238
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2660, AWB - 20 _ 8238
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 mei 2022
- Datum publicatie
- 23 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2660
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2024:521, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 8238
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag loonheffingen, artikel 32bb van de Wet op de Loonbelasting 1964 (pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding).
In geschil is of de gericht vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen, als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel a tot en met i, van de Wet LB (wettekst 2016 tot en met 2019) (gerichte vrijstellingen), behoren tot het loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB. Naar het oordeel van de rechtbank leidt een strikt grammaticale uitleg van het begrip loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB in samenhang bezien met het generieke karakter en de doelstelling van voornoemde bepaling – zoals de inspecteur voorstaat – tot de conclusie dat sinds de invoering van de werkkostenregeling onder loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB mede de gerichte vrijstellingen moeten worden begrepen. Alles afwegende is de rechtbank niettemin van oordeel dat een wetshistorische in samenhang met een wetssystematische opvatting van het loonbegrip in de zin van artikel 32bb van de Wet LB dient te prevaleren boven een strikt grammaticale opvatting van het loonbegrip. Dat betekent dat het loonbegrip in de zin van artikel 32bb van de Wet LB naar het oordeel van de rechtbank zo moet worden uitgelegd dat de gerichte vrijstellingen daar niet onder zijn begrepen. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen dient te worden verminderd tot € 4.744.659.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8238
uitspraak van 16 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[naam belanghebbende] , gevestigd te [plaatsnaam] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 (2018 en 2019) een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 6.242.505 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 234.662 (aanslagnummer [aanslagnummer] )
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 juli 2020 de naheffingsaanslag loonheffingen verminderd tot € 6.223.249 en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 354.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende de gemachtigden mr. J. Meeboer en C.A. Jansen , verbonden aan Foros Advies B.V. te Purmerend, en namens de inspecteur, [naam vertegenwoordiger 1] , [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
[naam werknemer] (hierna: de werknemer) is op 1 december 2013 bij belanghebbende in dienst getreden en heeft deel uitgemaakt van de Raad van Bestuur van belanghebbende. Met ingang van 25 april 2018 is de dienstbetrekking tussen de werknemer en belanghebbende beëindigd.
De werknemer is aan te merken als een ingekomen werknemer als bedoeld in artikel 10e, tweede lid, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en kwam tot de beëindiging van zijn dienstbetrekking in aanmerking voor toepassing van de zogenoemde 30%-regeling (artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, en achtste lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)).
De fiscale loongegevens en de individualiseerbare eindheffingsbestanddelen van de werknemer over de jaren 2016 tot en met 2019 zijn als volgt:
Loon |
Eindheffingsbestanddelen |
Totaal |
|
2016 |
€ 839.652 |
€ 378.518 |
€ 1.218.170 |
2017 |
€ 5.171.240 |
€ 2.230.697 |
€ 7.401.937 |
2018 |
€ 1.432.673 |
€ 617.052 |
€ 2.049.626 |
2019 |
€1.666.251 |
Nihil |
€ 1.666.251 |
Belanghebbende heeft de Belastingdienst verzocht om uitreiking van het formulier ‘aangifte loonheffingen pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding’. Belanghebbende heeft de excessieve vertrekvergoeding berekend, waarbij de individualiseerbare eindheffingsbestanddelen tot het loon zijn gerekend. De op de aangifte vermelde excessieve vertrekvergoeding bedroeg:
Aangifte tijdvak 4 – 2018 |
€ 5.435.405 |
Aangiftetijdvak 5 – 2018 |
€ 1.221.684 |
Aangiftetijdvak 2 – 2019 |
€ 168.296 |
Aangiftetijdvak 5 – 2019 |
€ 1.497.955 |
De naar aanleiding van de aangifte aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over 2018 en 2019 is bij uitspraak op bezwaar van 24 juli 2020 verminderd tot € 6.223.249 in verband met een correctie van de omvang van de aan de werknemer toe te rekenen eindheffingsbestanddelen.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag loonheffingen en de beschikking belastingrente tot het juiste bedrag zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de gericht vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen, als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel a tot en met i, van de Wet LB (wettekst 2016 tot en met 2019) (hierna: gerichte vrijstellingen), behoren tot het loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag loonheffingen tot € 4.744.659 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Cijfermatig zijn de standpunten van partijen als volgt samen te vatten:
Standpunt inspecteur |
Standpunt belanghebbende |
|
Vergelijkingsloon (t-2) |
€ 1.218.170 |
€ 839.652 |
Toetsloon |
€ 1.218.170 |
€ 839.652 |
Loon jaar t en t+1 (factor A) |
€ 3.715.876 |
€ 3.089.824 |
Af: pro rata vergelijkingsloon (115/365) |
€ 383.807 |
€ 264.548 |
Verschil A |
€ 3.332.069 |
€ 2.834.276 |
Loon jaar t-1 (factor B) |
€ 7.401.937 |
€ 5.171.240 |
Af: vergelijkingsloon |
€ 1.218.170 |
€ 839.652 |
Verschil B |
€ 6.183.767 |
€ 4.331.588 |
Totaal vertrekvergoeding (verschil A+B) |
€ 9.515.836 |
€ 7.165.864 |
Af: toetsloon |
€ 1.218.170 |
€ 830.652 |
Excessieve deel vertrekvergoeding |
€ 8.297.667 |
€ 6.326.212 |
Pseudo-eindheffing (75%) |
€ 6.223.249 |
€ 4.744.659 |