Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2667, AWB - 20 _ 7619
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2667, AWB - 20 _ 7619
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 mei 2022
- Datum publicatie
- 23 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2667
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 7619
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7619
uitspraak van 13 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 13 november 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 2018 (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord namens de inspecteur, [inspecteur 1] en
[inspecteur 2] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 februari 2022 ten name van [X] , naar het door belanghebbende in het beroepschrift opgegeven adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 11 februari 2022 aan de bestuurder van belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende drijft een onderneming in recycling. In het eerste loontijdvak van 2018 heeft belanghebbende achttien werknemers in dienst. Gedurende het jaar 2018 treden vijf werknemers uit dienst en zeven werknemers in dienst.
Het UWV heeft op basis van de loonaangiften van belanghebbende over het jaar 2018 een voorlopige berekening gemaakt van de tegemoetkomingen uit de Wtl. Het UWV heeft deze berekening bij brief van 7 maart 2019 aan belanghebbende kenbaar gemaakt. De voorlopige berekening bevat de volgende tegemoetkomingen:
Soort tegemoetkoming |
Bedrag |
Loonkostenvoordeel (LKV) |
8.980 |
Lage-inkomensvoordeel (LIV) |
4.261 |
Jeugd-LIV |
14 |
Totaal |
13.225 |
In de brief van het UWV is opgenomen dat, als de voorlopige berekening niet klopt doordat in de aangiften loonheffingen niet de juiste gegevens zijn doorgegeven, belanghebbende tot en met 1 mei 2019 de aangiften loonheffingen kan corrigeren.
Belanghebbende heeft vóór 2 mei 2019 geen correcties aangiften loonheffingen gedaan.
De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 18 juli 2019 vastgesteld dat belanghebbende conform de voorlopige berekening recht heeft op een totaalbedrag van € 13.225 aan tegemoetkomingen uit de Wtl.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur aan belanghebbende terecht geen LKV dan wel LIV heeft toegekend ten aanzien van de werknemers [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] , [werknemer 4] en [werknemer 5] . Daarnaast beroept belanghebbende zich op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
Op grond van artikel 2.1 van de Wtl kan een werkgever in de loonaangifte een verzoek doen voor een tegemoetkoming LKV. Het verzoek wordt gedaan door middel van het plaatsen van een indicatie (vinkje) in de loonaangifte dan wel in een correctiebericht. Uit artikel 2.1 in combinatie met artikel 4.1, tweede lid, van de Wtl volgt dat het verzoek voor wat betreft het jaar 2018 uiterlijk op 1 mei 2019 moet zijn gedaan.
Artikel 3.1 van de Wtl bepaalt de voorwaarden voor een tegemoetkoming LIV en luidt, voor zover van belang, als volgt (tekst 2018):
“1. Een werkgever heeft recht op een lage-inkomensvoordeel indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is waarvan:
a. het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar:
1. gelijk is aan of meer bedraagt dan € 9,82 maar niet meer dan € 10,81; of
2. meer bedraagt dan € 10,81 maar niet meer dan € 12,29; en
b. in het kalenderjaar ten minste 1248 verloonde uren zijn opgenomen in de loonaangifte.
(…)
Belanghebbende stelt dat de inspecteur ten onrechte geen tegemoetkoming LKV dan wel LIV heeft toegekend, omdat de betreffende werknemers volgens belanghebbende wel voldoen aan de voorwaarden. De inspecteur heeft de stelling van belanghebbende gemotiveerd betwist.
Vast staat dat belanghebbende niet tijdig heeft verzocht om een tegemoetkoming LKV. Belanghebbende komt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in aanmerking voor deze tegemoetkoming voor de werknemers [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] en [werknemer 4] . De door belanghebbende ingediende correctieberichten kunnen haar niet baten, omdat vast staat dat deze na 1 mei 2019 zijn ingediend. Correcties ingediend na 1 mei 2019 worden niet meer meegenomen bij de vaststelling van de tegemoetkoming. De inspecteur heeft bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de tegemoetkoming LKV de correctieberichten dan ook terecht buiten beschouwing gelaten. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank tevens geen recht op tegemoetkoming LIV voor de werknemers [werknemer 4] en [werknemer 5] , omdat niet is gebleken dat voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden voor toekenning van deze tegemoetkoming (zie 2.7).
Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden, verwerpt de rechtbank dat betoog. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de brief van het UWV van 7 maart 2019 is vermeld dat belanghebbende uiterlijk 1 mei 2019 een correctiebericht loonheffingen kon indienen. Daarbij wordt verwezen naar het Handboek Loonheffingen 2019 voor meer toelichting over de werkwijze dienaangaande. Hiermee is belanghebbende, anders dan zij stelt, voldoende adequaat en ook tijdig geïnformeerd. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is geen sprake. De correspondentie waarnaar belanghebbende verwijst, dateert van na 1 mei 2019 en kan derhalve niet leiden tot een ander oordeel.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok,, griffier, op 13 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.