Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2671, AWB - 20 _ 6724
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2671, AWB - 20 _ 6724
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 mei 2022
- Datum publicatie
- 23 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:2671
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 6724
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/6724 tot en met 20/6726
uitspraak van 16 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , Slowakije
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
2 Gronden
Belanghebbende exploiteert een uitzendbureau. Over de jaren 2012 tot en met 2014 heeft zij werknemers vanuit Slowakije naar Nederland uitgezonden. Hiervoor heeft belanghebbende aangifte loonheffingen gedaan waarbij enkel de inhouding en afdracht van loonbelasting is verantwoord. Door de Slowaakse autoriteiten waren A1-verklaringen afgegeven.
Op 4 juli 2014 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd met betrekking tot de juistheid van de aangiften loonheffingen over de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 mei 2014. Het rapport is met dagtekening 31 maart 2015 opgesteld.
Tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat de A1-verklaringen door Slowakije op onjuiste gronden zijn afgegeven. In dat kader heeft de inspecteur de SVB verzocht hierover met de Slowaakse sociale zekerheidsautoriteit (SP) in overleg te treden.
Dat overleg heeft geresulteerd in een schrijven van SP van 28 oktober 2015 waarin zij aankondigt diverse afgegeven A1-verklaringen te zullen intrekken. Omdat de A1-verklaringen zijn ingetrokken heeft de inspecteur naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd wegens nog verschuldigde sociale verzekeringspremies over de tijdvakken 2012, 2013 en 2014. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 12 juli 2017 heeft tussen partijen telefonisch overleg plaatsgehad met betrekking tot de afhandeling van het bezwaar. Hierbij is afgesproken dat het bezwaar wordt aangehouden tot de bevoegde sociale zekerheidsautoriteit uitsluitsel heeft gegeven over het al dan niet intrekken van de eerder afgegeven A1-verklaringen. Daarbij zijn geen concrete afspraken gemaakt over de ‘redelijke termijn’.
Uit een brief van SP aan de SVB met dagtekening 13 december 2018 heeft de inspecteur afgeleid dat de gewenste duidelijkheid is gegeven en dat er sprake is van intrekking van de diverse A1-verklaringen. Hierop heeft de inspecteur op 7 mei 2020 uitspraken op bezwaar gedaan waarbij hij de naheffingsaanslagen over de jaren 2012 tot en met 2014 heeft verminderd. De in rekening gebrachte belastingrente heeft de inspecteur dienovereenkomstig verminderd. Tevens heeft de inspecteur belanghebbende een kostenvergoeding van € 783 toegekend.
Namens belanghebbende heeft advocaat mr. A.A. Kan hiertegen op 29 mei 2020 beroepen ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank was voornemens om de zaken op 27 mei 2021 ter zitting te behandelen. Naar aanleiding van de uitnodiging voor deze zitting is van de gemachtigde van belanghebbende het bericht gekomen dat hij niet langer als gemachtigde optreedt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de curator van belanghebbende verzocht om nadere informatie aan te leveren én om aan geven of zij de onderhavige beroepszaken wenst voort te zetten.
Uit de reactie van de curator met dagtekening 30 juni 2021, ontvangen door de rechtbank op 23 juli 2021, leidt de rechtbank af dat het faillissement van belanghebbende op 6 februari 2020 is uitgesproken. Nadere informatie over personen die de procedure zouden kunnen voortzetten is niet aanwezig en de curator heeft zelf niet aangegeven dat hij de procedures wil voortzetten. Voorts blijkt uit het Slowaaks faillissementsregister dat het faillissement van belanghebbende bij gebrek aan baten op 29 december 2021 is opgeheven.
Tussen partijen is in geschil of sprake is van schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel waardoor de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd. Verder heeft de inspecteur bij brief van 4 mei 2022 verzocht om aan hem ontslag van instantie te verlenen.
Ontslag van instantie?
Artikel 8:22 van de Awb bepaalt dat in geval van faillissement of surséance van betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijk personen, artikel 27 van de Faillissementswet (Fw) van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 27, eerste lid, van de Fw bepaalt dat, indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst wordt, ten einde deze gelegenheid te geven binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen. Artikel 27, tweede lid, van de Fw bepaalt dat indien de curator aan die oproeping geen gevolg geeft, de gedaagde het recht heeft om ontslag van de instantie te vragen. Artikel 27 van de Fw vindt geen toepassing, indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.
Partijen zijn niet vóór de faillietverklaring uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen. Bij brief van 31 mei 2021 heeft de rechtbank de curator van belanghebbende verzocht om nadere informatie te verschaffen en aan te geven of hij de procedures wenst over te nemen.
De rechtbank leidt uit de brief van de curator van 30 juni 2021 af dat hij de onderhavige procedures niet wenst over te nemen.
Bij brief van 4 mei 2022 heeft de inspecteur verzocht om ontslag van instantie.
Nu de curator niet heeft aangegeven de procedures te willen voortzetten is de rechtbank van oordeel van de beroepen van belanghebbende, gezien het verzoek om ontslag van instantie, kennelijk niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 16 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.