Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2798, BRE - 21 _ 409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2798, BRE - 21 _ 409

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 mei 2022
Datum publicatie
30 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2798
Zaaknummer
BRE - 21 _ 409

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/409

uitspraak van 24 mei 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 21 december 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] H.86.01 (hierna: de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2022 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] .

Belanghebbende heeft ongeveer een half uur vóór aanvang van de zitting telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank. Hij heeft medegedeeld dat hij niet op de zitting aanwezig zal zijn vanwege een afspraak met de Belastingdienst in Utrecht en heeft telefonisch verzocht om de zitting uit te stellen. De rechtbank heeft in de door belanghebbende genoemde omstandigheid geen reden gezien om de zitting aan te houden.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is gescheiden en heeft in het jaar 2018 een WIA-uitkering ontvangen van (bruto) € 23.610. Daarop is een bedrag van € 6.662 aan loonheffingen ingehouden. Belanghebbende heeft drie minderjarige kinderen.

2.2.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 (hierna: de aangifte) gedaan. De inspecteur is bij de aanslagregeling van de aangifte afgeweken. De aanslag is met dagtekening 25 april 2020 aan belanghebbende opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.

2.3.

Belanghebbende heeft op 14 mei 2020 een herzien aangiftebiljet voor het jaar 2018 ingediend. In dit aangiftebiljet heeft belanghebbende de volgende specifieke zorgkosten opgevoerd:

Kosten medicijnen € 363

Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit € 685

Genees- en heelkundige hulp € 565

Uitgaven specifieke zorgkosten € 1.613

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de jonggehandicaptenkorting.

2.4.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet aannemelijk gemaakt en heeft belanghebbende geen recht op de jonggehandicaptenkorting.

2.5.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de inspecteur terecht de door belanghebbende opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten geweigerd?

  2. Heeft belanghebbende recht op de jonggehandicaptenkorting?

Vraag a

2.6.

Belanghebbende heeft gesteld dat hij naar de inspecteur voldoende heeft toegestuurd: facturen, uitdraaien van de VGZ en ook afspraakbevestigingen met artsen. Belanghebbende stelt dat de inspecteur geen bankafschriften mag opvragen.

2.7.

De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast op belanghebbende rust om aannemelijk te maken dat de door hem opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking komen. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een stuk van een verzekeringsmaatschappij overgelegd, of slechts een deel daarvan, waarin onder meer staat vermeld de behandeldatum, het notabedrag, hoeveel van het notabedrag wel en niet wordt vergoed, het eigen risico en een korte omschrijving van de zorg (waaronder: farmaceutische hulp, ziekenhuiszorg, huisartsenhulp). De rechtbank is van oordeel dat met alleen deze overzichten niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van uitgaven van specifieke zorgkosten die in aanmerking komen voor aftrek. Zo ontbreekt op het stuk zoals is ingediend het belangrijke gegeven aan wie de zorg is verstrekt. Daarnaast is niet vast te stellen voor wat betreft de farmaceutische hulp dat deze hulp op voorschrift van een arts is verstrekt. Ook meent belanghebbende dat uitgaven die ten laste komen van een verplicht eigen risico aftrekbaar zijn, dat is onjuist.1 Ook heeft belanghebbende geen inzicht gegeven of specificaties verstrekt hoe het totaalbedrag van € 685, inzake de uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit, is opgebouwd. Reeds daarom is het gelijk aan de inspecteur.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de inspecteur om betalingsbewijzen heeft gevraagd om te kunnen onderzoeken of de door belanghebbende opgevoerde kosten op hem hebben gedrukt. Belanghebbende heeft echter geen enkel betalingsbewijs overgelegd en meent dat de inspecteur niet mag vragen naar betalingsbewijzen zoals bankafschriften hierover. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur uiteraard in het kader van zijn controlefunctie om betalingsbewijzen, zoals bankafschriften, kan vragen om te kunnen onderzoeken of sprake is van op belanghebbende drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten.2

Vraag b

2.8.

Ingevolge artikel 8.16a van de Wet inkomstenbelasting 2001 geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) recht heeft op toekenning van een uitkering of arbeidsondersteuning, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt.

2.9.

Belanghebbende geeft aan vanaf zijn geboorte ziek te zijn en stelt vanaf 2011 een Wajong-uitkering te genieten. De inspecteur betwist dat belanghebbende een Wajong-uitkering geniet.

2.10.

De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat voor belanghebbende geen ouderenkorting geldt. Vast staat dat belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De in 2.8 vermelde wettelijke bepaling eist echter dat de belastingplichtige op grond van de Wet Wajong recht heeft op toekenning van een uitkering of arbeidsondersteuning.

2.11.

De rechtbank is, gelet op de bewijslastverdeling, van oordeel dat het op de weg van belanghebbende ligt om aannemelijk te maken dat hij Wajong-uitkering heeft. Dat zou eenvoudig moeten kunnen. Bij de inspecteur zijn geen gegevens bekend dat belanghebbende een Wajong-uitkering zou ontvangen. Daarom heeft de inspecteur meerdere keren gevraagd naar bewijsstukken dat belanghebbende, zoals hij stelt, een Wajong-uitkering krijgt. Belanghebbende heeft desondanks geen stukken verstrekt waaruit blijkt dat hij een Wajong-uitkering krijgt, zoals bijvoorbeeld stukken van het UWV.

2.12.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldaan heeft aan de voorwaarden zoals vermeld in 2.8 en bestaat daarom geen recht op de jonggehandicaptenkorting. Het gelijk is aan de inspecteur.

2.13.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.