Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2900, AWB - 21 _ 4236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-05-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2900, AWB - 21 _ 4236

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 mei 2022
Datum publicatie
3 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2900
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4236

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige geheimhoudingskamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 21/4236

Beslissing van 31 mei 2022

Beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ( [land] ),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Het verzoek

1.1.

De inspecteur heeft bij brief van 7 februari 2022 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend, waarvan een deel is geschoond. Bij brief van 8 februari 2022 heeft de inspecteur de ongeschoonde versies (hierna: de geheimgehouden stukken) daarvan aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank verstrekt en verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb.

1.2.

De hoofdzaak heeft, kort gezegd, betrekking op de vraag of de inspecteur terecht een informatiebeschikking aan belanghebbende heeft afgegeven.

1.3.

De (gedeeltelijk) geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven:

1. Bijlagen G3, G6, G8 en H52 – derdenonderzoek;

2. Bijlagen H9, H10, H11, H13, H16, H45, H68 met notitie, H69 en interne e-mail van 7 april 2021 met notitie;

3. Bijlage I1 - logboek inspecteur, bijlage I4 – verslag Webexmeeting 6 november 2020 en e-mail lid kennisgroep van 17 augustus 2020.

1.4.

De inspecteur heeft het verzoek toegelicht en heeft als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb drie hoofdredenen opgegeven. Deze redenen houden kort weergegeven het volgende in. De eerste reden (A) is de bescherming van persoonsgegevens van derden. De tweede reden (B) is het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle en controlestrategie, waaronder begrepen een effectieve en efficiënte werkwijze (B1) en het belang van de inspecteur om zijn procespositie te bepalen (B2). De derde reden (C) is het belang van privacy van individuele of groepen ambtenaren.

1.5.

Bij brief van 17 maart 2022 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om geheimhouding. Belanghebbende heeft verklaard niet akkoord te gaan met het geheel dan wel gedeeltelijk geheimhouden van de geheimgehouden stukken, met uitzondering van de geheimhouding van de persoonsgegevens van derden in bijlagen G3, G6, G8 en H52.

2 Overwegingen

Geen zitting

2.1.

De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen.1 De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding. Bovendien heeft belanghebbende desgevraagd gemeld deze beslissing aan de rechtbank te laten.

Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb

2.2.

De omstandigheid dat een stuk behoort tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond moet worden overgelegd. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt echter aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mee te delen dat uitsluitend de rechter die de hoofdzaak beslist (hierna: de hoofdkamer) kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en de hoofdkamer ter kennis te brengen.

2.3.

Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:

a. Geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de hoofdkamer en aan de wederpartij; zowel de hoofdkamer als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).

b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de hoofdkamer, maar de wederpartij kan geen kennisnemen van deze (delen van) stukken (beperkte kennisneming).

2.4.

Belanghebbende heeft geen toestemming verleend voor beperkte kennisneming (variant b). De geheimhoudingskamer zal daarom alleen beoordelen of geheimhouding (variant a) gerechtvaardigd is.

2.5.

Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen. De afweging van het belang van belanghebbende (om de beschikking te krijgen over de stukken van het geding) en de inspecteur (om die stukken (deels) geheim te houden) dient plaats te vinden in de context dat de procedure gaat over een informatiebeschikking, die voorafgaat aan het eventueel opleggen van belastingaanslagen.

Beoordeling van het verzoek

2.5.

De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennisgenomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om (delen) van de stukken geheim te houden.

2.6.

Ten aanzien van de geschoonde persoonsgegevens in bijlagen G3, G6, G8 en H52 heeft belanghebbende aangegeven akkoord te gaan met het schonen van deze informatie omdat het om persoonsgegevens van derden gaat. De geheimhoudingskamer overweegt dat voor deze informatie sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

2.7.

De bijlagen H9, H10, H11, H13, H16, H45, H68, H69 en e-mail van 7 april 2021 alsmede bijlage I1 en I4 en de e-mail van 17 augustus 2020 betreffen interne stukken, zoals correspondentie tussen belastingambtenaren en verslaglegging van overleggen. De inspecteur stelt deze informatie in het kader van transparantie te hebben ingebracht. Verder is met een beroep op integrale geheimhouding een conceptrapport over de vestigingsplaats van [BV] overgelegd bij de e-mail van 8 september 2021 (H68). Een ogenschijnlijk eerdere versie van dat conceptrapport is in de vorm van een notitie van bevindingen naar de fiscale vestigingsplaats van [BV] eveneens met een beroep op integrale geheimhouding overgelegd als bijlage bij een e-mail van 7 april 2021. Die notitie en het conceptcontrolerapport zijn in het geheel niet overgelegd in de hoofdzaak.

2.8.

De geheimhoudingskamer overweegt dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als een 8:42-stuk als uitgangspunt toebehoort aan de kamer die in de hoofdzaak beslist (hierna: de hoofdkamer). Nu de inspecteur de bijlagen inbrengt met verzoek om geheimhouding ligt, veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het 8:42-stukken zijn, ter toets of geheimhouding gerechtvaardigd is. Dit dient ook de proceseconomie. Zou immers de geheimhoudingskamer oordelen dat geen sprake is van een 8:42-stuk en de hoofdkamer zou anders oordelen, dan zou opnieuw een geheimhoudingsprocedure moeten volgen. De hoofdkamer zal hierover een eindoordeel geven. De rechtbank zal derhalve in het kader van de geheimhoudingsprocedure voorbijgaan aan de stellingen van belanghebbende en de inspecteur die betrekking hebben op de vraag of (al dan niet) sprake is van 8:42-stukken.

2.9.

In wezen ligt in het verzoek van de inspecteur de vraag besloten of de inspecteur de hem ter beschikking staande informatie al met belanghebbende moet delen, terwijl het doel van de informatiebeschikking is het verkrijgen van informatie door de inspecteur van belanghebbende. De geheimhoudingskamer volgt de opvatting van Hof ’s-Hertogenbosch2 dat in het kader van een procedure over de informatiebeschikking, het belang van de inspecteur bij geheimhouding anders moet worden gewogen dan wanneer, na het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, belastingaanslagen worden opgelegd. De besluitvorming van de inspecteur eindigt dan met het doen van uitspraken op bezwaar tegen de belastingaanslagen en dan zal de inspecteur belanghebbende in beginsel volledig op de hoogte moeten brengen van de informatie die hem bij zijn besluitvorming ter beschikking heeft gestaan. In de context van de informatiebeschikking is de geheimhoudingskamer in algemene zin van oordeel, dat bij de afweging van belangen meer gewicht dient te worden toegekend aan het belang van de inspecteur om belanghebbende niet bekend te maken met de informatie waarover de inspecteur beschikt. Immers, zoals de inspecteur terecht opmerkt, kan dit het gevolg hebben dat belanghebbende de door hem te verstrekken informatie daarop afstemt en wordt het bovenvermelde doel van de informatiebeschikking in dat opzicht tenietgedaan.

2.10.

Na kennisname van de geheimgehouden stukken is de geheimhoudingskamer van oordeel dat, mede tegen de achtergrond van wat in 2.9 is overwogen, de door de inspecteur aangevoerde redenen gewichtige redenen zijn die geheimhouding rechtvaardigen en overweegt daartoe als volgt.

2.10.1.

Het verzoek om geheimhouding heeft deels betrekking op specifieke passages in diverse stukken. De geheimhoudingskamer stelt vast dat de bijlagen H9, H10, H11, H13, H16 en H69 interne (e-mail)correspondentie betreft, waarin passages zijn geschoond die deels zien op het bepalen van de controle- en processtrategie en deels op intern overleg. De passages hebben steeds betrekking op de fiscale aangelegenheden van belanghebbende. In bijlage I4 zijn passages geschoond die zien op door ambtenaren van de belastingdienst te verrichte vervolgstappen (“to do’s”) aangaande belanghebbende. Met betrekking tot deze stukken is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat controle-strategische redenen en de mogelijkheid van intern overleg en beraad gewichtige redenen vormen om de geschoonde passages in deze stukken niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de inspecteur bij een effectieve controle(strategie) en de mogelijkheid van intern beraad is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van de passages in deze stukken. De belangen die belanghebbende noemt wegen in het licht van het feit dat de hoofdzaak betrekking heeft op een informatiebeschikking, minder zwaar (zie ook onder 2.9). Ter zake van de stelling van belanghebbende dat hij kennis wenst te nemen van de ongeschoonde interne correspondentie om te kunnen beoordelen of door de belastingdienst mogelijk oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een informatiebeschikking op te leggen, overweegt de rechtbank dat de geschoonde passages hierop niet zien. De kenbaarheid van deze gegevens is dan ook niet van belang voor een eventuele beslissing op dit punt in de hoofdzaak.

De rechtbank stelt voorts vast dat in bijlage H45 enkel persoonsgegevens van individuele ambtenaren zijn geschoond. Dienaangaande overweegt de geheimhoudingskamer dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat ook voor deze passages sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen.

2.10.2.

Het verzoek om geheimhouding heeft voorts betrekking op stukken die de inspecteur integraal geheim wil houden. De geheimhoudingskamer stelt vast dat het gaat om een e-mail van 7 augustus 2020 van een lid van de kennisgroep aangaande de casus van belanghebbende, een conceptcontrolerapport over de vestigingsplaats van [BV] overgelegd bij de e-mail van 8 september 2021 (H68) en de kennelijk daaraan voorafgaande eerdere versie van dat conceptrapport dat in de vorm van een notitie is opgesteld en als bijlage gevoegd is bij een interne e-mail van 7 april 2021. De rechtbank stelt vast dat elk van deze stukken specifiek betrekking heeft op de situatie van belanghebbende en [BV] , dat de stukken diverse specifieke feiten en omstandigheden vermelden aangaande beide subjecten alsmede een fiscale analyse. Ter zake van de e-mail van de kennisgroep en de notitie geldt hetzelfde als hiervoor onder 2.10.1 is geoordeeld. Ter zake van het conceptcontrolerapport is de rechtbank van oordeel dat dit stuk in het kader van de procedure tegen de informatiebeschikking geheimgehouden mag worden. In de context van de informatiebeschikking is de geheimhoudingskamer in algemene zin (zie 2.9) en ook in dit specifieke geval van oordeel, dat bij de afweging van belangen meer gewicht dient te worden toegekend aan het belang van de inspecteur om belanghebbende niet bekend te maken met de informatie waarover de inspecteur beschikt. Immers, zoals de inspecteur terecht opmerkt, kan dit het gevolg hebben dat belanghebbende de door hem te verstrekken informatie daarop afstemt waarmee het doel van de informatiebeschikking in dat opzicht tenietgedaan wordt. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee het recht op een eerlijk proces niet geschonden. Ook de argumenten van belanghebbende dat er mogelijk in de geheimgehouden passages wordt verwezen naar andere stukken, waarvan belanghebbende het bestaan niet kent, dan wel dat sprake is van vooringenomenheid aan de zijde van de inspecteur, worden tegen de achtergrond dat het in casu gaat om een geheimhoudingsprocedure inzake een informatiebeschikking, minder zwaarwegend geacht. De rechtbank overweegt tot slot nog dat de afweging van belangen anders had kunnen uitvallen als sprake was geweest van een procedure inzake belastingaanslagen.

2.12.

Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van (delen van) de in 1.3 genoemde stukken gerechtvaardigd is. Deze (delen van) stukken blijven dan ook buiten beschouwing bij de behandeling van het beroep in de hoofdzaak.

3 Beslissing

De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.

Deze beslissing is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 31 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.