Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:296, 20/8404
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:296, 20/8404
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 januari 2022
- Datum publicatie
- 18 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:296
- Zaaknummer
- 20/8404
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting, loonheffingen en vergrijpboeten.
De bestuurder van belanghebbende heeft zijn privérekening gebruikt als betaalrekening van een Thaise Ltd. De rechtbank acht aannemelijk dat de bestuurder in feite handelde namens belanghebbende en niet namens de Ltd. De ontvangsten en betalingen via de privérekening zijn terecht als verzwegen omzet en zwart loon aan belanghebbende toegerekend.
Voor de overige correcties maakt belanghebbende niet aannemelijk dat een hoger bedrag in aftrek moet worden verleend dan al is toegelaten.
De rechtbank matigt de vergrijpboeten wegens disproportionaliteit.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/8404, 20/8405, 21/1286 en 21/1287
Uitspraak van 25 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Zaaknummer 20/8404
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag loonheffingen, een beschikking belastingrente en een boetebeschikking met aanslagnummer [aanslagnummer]A01.6500 opgelegd.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2020 de naheffingsaanslag en de rente- en boetebeschikking gehandhaafd. Het verzoek om kostenvergoeding is afgewezen.
Zaaknummer 20/8405
Over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffingen en een beschikking belastingrente met aanslagnummer [aanslagnummer]A01.6501 opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2020 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de belastingrente verminderd. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding van € 652,50 toegekend.
Zaaknummer 21/1286
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting, een beschikking belastingrente en een boetebeschikking met aanslagnummer [aanslagnummer]V57.0112 opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2021 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking verminderd. Het verzoek om kostenvergoeding is afgewezen.
Zaaknummer 21/1287
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting, een beschikking belastingrente en een boetebeschikking met aanslagnummer [aanslagnummer]V66.0112 opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2021 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking verminderd. Het verzoek om kostenvergoeding is afgewezen.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 september 2020, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen en de rente- en boetebeschikkingen. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 354 per zaak.
Bij brief van 22 maart 2021, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de (navorderings)aanslag vennootschapsbelasting en de rente-en boetebeschikkingen. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 360 per zaak.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder in de zaaknummers 21/1286 en 21/1287 een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is door de griffier aan de wederpartij gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar bestuurder
[A] , vergezeld van de gemachtigde mr. G. Kaya, M.F.P. de Clerq en D.H.L. van Meijgaarden, verbonden aan Actal Advocaten en Fiscalisten te Roosendaal, en namens de inspecteur, [inspecteur 1], [inspecteur 2], [inspecteur 3] en [inspecteur 4]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een in Nederland gevestigde vennootschap. Haar activiteiten bestaan uit het uitvoeren van las-, constructie-, piping- en electrowerkzaamheden en het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden op elektrisch- en metaalgebied en het detacheren van technisch geschoold en gecertificeerd personeel.
Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door een in Thailand gevestigde en naar Thais recht opgerichte vennootschap (hierna: [X] Ltd.). De bestuurders van belanghebbende zijn [X] Ltd. en [A] (hierna: [A] ). Alle aandelen in [X] Ltd. worden gehouden door (onder meer) [B] (hierna: [B] ), woonachtig in Thailand. [A] is geen aandeelhouder van belanghebbende, noch van [X] Ltd.
De Belastingdienst heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld over de jaren 2014 tot en met 2016 voor de omzetbelasting, vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) en loonheffingen (hierna: LH). Met dagtekening 31 oktober 2018 is het definitieve rapport van het boekenonderzoek aangeboden. In het rapport van het boekenonderzoek is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“4 Fiscale winstberekening
Volledigheid van de omzet
Ik ga niet met de aangegeven omzet akkoord. Gelet op de opvallende mutaties in de rekeningcourantverhouding met de heer [A] , heb ik zijn privé-bankafschriften opgevraagd. Ik heb deze van hem ontvangen. De meeste af- en bijschrijvingen op de bankafschriften waren zwart gearceerd. Dit gaf mij aanleiding om de bankafschriften zelf op te vragen bij de bank. Uit deze bankafschriften is me gebleken dat er grote bedragen werden ontvangen van de [Y] -groep te [adres] . Tijdens het inleidend gesprek had ik al vragen over deze privérekening gesteld. De heer [A] gaf aan dat het Thaise [X] Limited een grote opdracht had verworven bij de [Y] -groep voor het uitzenden van personeel. Daarbij was afgesproken dat de [Y] -groep de facturen van de Limited betaalde op de privérekening van de heer [A] . Hij zou dan de bedragen doorstorten naar de Limited onder inhouding van de factuurbedragen die de vennootschap aan de Limited stuurde voor het uitzenden van het personeel naar de [Y] -groep. Op 11 oktober 2017 waren er nog geen bedragen doorgestort. De heer [A] heeft hierover verklaard dat hij uit wilde weten hoeveel geld er over bleef om door te kunnen storten. Op de vraag of de Limited tijdens de "periodieke zakelijke besprekingen" in 2016 niet informeerde waar het geld bleef, verklaarde de heer [A] hij door gegeven had dat de [Y] -groep failliet was gegaan en niet had betaald.
Uiteindelijk zijn de betreffende b.v.s. van de [Y] Groep wel failliet gegaan, maar dan op 15 augustus 2017.
In verband met het bovenstaande heb ik derdenonderzoek verricht bij de [Y] -groep.
De directeur gaf aan dat de heer [A] ultimo 2015 voorstelde vanuit zijn Thaise uitzendbureau personeel te leveren op basis van aanneming in plaats van te factureren op gewerkte uren. Er zijn geen contacten vanuit Thailand geweest, noch zijn er vastleggingen vanuit Thailand inzake deze opdracht. Ik heb alle facturen van de Limited aan de [Y] -groep opgevraagd. In 2016 is in totaal € 817.384 gefactureerd. De facturen van de Limited hebben dezelfde lay-out als de facturen van de vennootschap. Op het bedrijfsadres in Thailand is geen uitzendbureau te vinden, maar een hotel. De [Y] -groep heeft in 2016 tot het faillissement van de betreffende B.V.'s € 658.070 betaald via de privérekening van de heer [A] . Geen van deze ontvangsten, die vrij snel na het verzenden van de facturen binnen kwamen, zijn doorbetaald aan de Limited. Ik merk verder op dat de [Y] Groep in 2015 al klant was van [X] B.V. Gelet op de hele onaannemelijke gang van zaken en het feit dat er geen enkel bewijs is dat de Limited zich bemoeid heeft met de opdracht voor de [Y] Groep, stel ik mij op het standpunt dat de betreffende omzet ad € 817.384 is toe te rekenen aan de vennootschap.
In 2016 heeft de vennootschap facturen opgemaakt voor de Limited voor het uitzenden van personeel. Het totale factuurbedrag is € 315.404 en is begrepen in de aangegeven omzet. Er zijn bedragen inzake deze facturen ontvangen tot een bedrag van € 228.350, niet vanuit Thailand, maar vanaf de privérekening van de heer [A] . De debiteurenstand bedraagt eind 2016 € 87.054.
Per saldo corrigeer ik de omzet met € 501.980.
(…) 2016
Correctie 1: € 501.980
Ik merk hierbij op dat de debiteurenstand per 31 december 2016 verhoogd moet worden met € 159.314 ( [Y] Groep).
(…)
6 Loonheffingen
(…)
Verzwegen lonen
Via de privérekening van de heer [A] zijn lonen uitbetaald die buiten de loonadministratie zijn gehouden. Ik heb deze lonen in kaart gebracht. In totaal is in 2016 € 136.361 zwarte lonen uitbetaald. De betreffende werknemers hebben vrijwel allemaal in deze periode ook wit loon genoten. Gelet op de hoogte van de (witte) tijdvakverloningen door de werkgever (en het wettelijk minimumloon) is het naar mijn mening redelijk om uit te gaan van een collectieve brutering tegen het percentage van de tweede tariefschijf. De loonopbouw voor de gebruteerde naheffingsaanslag is als volgt weer te geven:
Brutoloon 100
Inhouding loonheffing inclusief afbouw algemene heffingskorting (afgerond) 45
Nettoloon 55
Het netto uitbetaalde zwarte loon komt dan overeen met € 136.361 x 100/55 = € 247.929 aan bruto uitbetaald zwart loon. Hierover zijn de navolgende loonheffingen verschuldigd:
Loonheffing 45%
€ 111.568
Werkgeversheffing Zvw 6.75% € 16.735
Basispremie WAO/WIA 6.38% € 15.817
Gedifferentieerde premie WHK 5.81% € 14.404
Premie AWF 2.44% € 6.049
Premie sectorfonds 4.31% € 10.685
Totaal aan na te heffen loonheffingen € 175.258 ”
Tot de gedingstukken behoort een “overeenkomst tot het inlenen van tijdelijk personeel” tussen [Y] B.V. (hierna: [Y] ), de opdrachtgever, en [X] Ltd., de opdrachtnemer. De overeenkomst is namens [X] Ltd. getekend door [B] in zijn functie als directeur. De naam en functie van de ondertekenaar namens [Y] zijn niet ingevuld evenals de dagtekening. [X] Ltd. heeft in verband met deze opdracht € 817.384 gefactureerd aan [Y] . De werkzaamheden voor [Y] zijn (onder meer) verricht door werknemers die in dienst van belanghebbende waren.
Tot de gedingstukken behoren de bankafschriften van de privérekening van [A] bij de Rabobank (hierna: de privérekening). In 2016 heeft [A] op deze rekening de volgende betalingen verricht en ontvangen:
-
Betalingen van in totaal € 658.070 ontvangen van [Y] in verband met de opdracht van [Y] met [X] Ltd.
-
Betalingen verricht aan belanghebbende van in totaal € 315.404 op 10 facturen voor ‘executed works’ uitgereikt door belanghebbende aan [X] Ltd.
-
Betalingen verricht aan werknemers van belanghebbende van in totaal € 136.361.
-
Betalingen verricht aan [C] en [D] .
Naheffing LH 1-1-2016 t/m 31-12-2016
Van de privérekening is in totaal € 136.361 betaald aan werknemers van belanghebbende (zie 2.5 onder 3). De betalingen zijn niet in de loonadministratie van belanghebbende opgenomen. De inspecteur is uitgegaan van een collectieve brutering tegen het percentage van de tweede tariefschijf. Het netto uitbetaalde loon komt overeen met € 136.361 x 100/55 = € 247.929 aan bruto uitbetaald loon. De LH hierover heeft de inspecteur berekend op € 175.258 en dat bedrag nageheven. Daarbij is € 17.331 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 87.629 opgelegd.
Navorderingsaanslag Vpb 2015
Belanghebbende heeft aangifte Vpb 2015 gedaan naar een belastbare winst van € 64.663 en een belastbaar bedrag van € 17.935. Ten laste van de winst zijn geboekt:
-
€ 8.350 aan managementvergoeding overgemaakt aan [B] ;
-
€ 5.000 aan reis-en verblijfkosten van [A] naar en in Thailand.
De inspecteur heeft de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur in de uitspraak op bezwaar de managementvergoeding en de reis- en verblijfkosten gecorrigeerd tot:
-
€ 5.000 aan managementvergoeding op basis van een afspraak gemaakt bij het boekenonderzoek 2012 en 2013;
-
€ 3.790 aan reis-verblijfkosten.
De navorderingsaanslag Vpb over het jaar 2015 is, na bezwaar, opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 33.922, waarbij rekening is gehouden met een verrekening van verlies uit andere jaren van € 35.883. Daarbij is € 640 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 335 opgelegd.
Aanslag Vpb 2016
Belanghebbende heeft een (gewijzigde) aangifte Vpb 2016 gedaan naar een belastbaar bedrag van € 1.162 negatief. Ten laste van de winst zijn geboekt:
-
€ 6.730 aan managementvergoeding overgemaakt aan [B] ;
-
€ 15.635,14 aan reis-en verblijfkosten van [A] naar en in Thailand.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de managementvergoeding en de reis-en verblijfkosten gecorrigeerd tot:
1) € 5.000 aan managementvergoeding op basis van een afspraak gemaakt bij het boekenonderzoek 2012 en 2013;
2) € 3.790 aan reis-verblijfkosten;
3) € 254.051 extra omzet:
gefactureerd aan [Y] (zie 2.4) € 817.384
gefactureerd aan [X] Ltd. (zie 2.5.2) - € 315.404
€ 501.980
brutolonen (zie 2.6) - € 247.929
omzetbijtelling € 254.051
De inspecteur heeft de aanslag Vpb 2016, na bezwaar, vastgesteld op een belastbaar bedrag van € 259.527. Daarbij is € 6.902 belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 26.069 opgelegd.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Zaaknummers 20/8404, 21/1286 en 21/1287
Zijn de naheffingsaanslag LH 1-1-2016 tot en met 31-12-2016, de navorderingsaanslag Vpb 2015 en de aanslag Vpb 2016 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
Zijn de vergrijpboeten terecht opgelegd?
Zaaknummer 20/8405:
Is de naheffingsaanslag LH 1-1-2014 tot en met 31-12-2016 tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de (navorderings-/naheffings)aanslagen en rente- en boetebeschikkingen.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep tegen de naheffingsaanslag 1-1-2014 tot en met 31-12-2016 (zaaknummer 20/8405) en ongegrondverklaring van de overige beroepen.