;;
Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2998, AWB - 21 _ 2919

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:2998, AWB - 21 _ 2919

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 juni 2022
Datum publicatie
7 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2998
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2919

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 21/2919 en 21/2922 tot en met 21/2927

uitspraak van 2 juni 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ( [land] ),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft voor de volgende jaren verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:

- het jaar 2006 (zaaknummer 21/2919)1;

- het jaar 2007 (zaaknummer 21/2922);

- het jaar 2008 (zaaknummer 21/2923);

- het jaar 2009 (zaaknummer 21/2924);

- het jaar 2010 (zaaknummer 21/2925);

- het jaar 2011 (zaaknummer 21/2926);

- het jaar 2012 (zaaknummer 21/2927).

1.2.

De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen bij beschikking van 15 mei 2017.

1.3.

De inspecteur is bij in één brief vervatte uitspraken op bezwaar van 2 juni 2021 niet tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen de afwijzingen.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 juli 2021, diezelfde dag per fax ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 360.

1.5.

Belanghebbende heeft de beroepen nader gemotiveerd bij brief van 13 september 2021.

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.8.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , verbonden aan [kantoor] te [plaats] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een naar [buitelandse] recht opgerichte en in [land] gevestigde vennootschap. Zij is in [land] geregistreerd als [bedrijf] . Zij biedt schadeverzekeringen aan.

2.2.

In de onderhavige jaren belegde belanghebbende via een of meer [fonds 1] in aandelen in in Nederland gevestigde vennootschappen. Op de dividenden die door deze vennootschappen zijn uitgekeerd is – per saldo – 15 percent Nederlandse dividendbelasting ingehouden.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Primair verzoekt belanghebbende om teruggaaf van de volgende bedragen:

2006

512.429

2007

517.781

2008

675.364

2009

368.683

2010

446.421

2011

130.586

2012

69.958

Ter zitting heeft belanghebbende laten varen dat zij in deze procedure vergoeding van belasting- en invorderingsrente kan vorderen.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, teruggaaf van dividendbelasting tot de in 3.1 genoemde bedragen en vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.


4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing

Voetnoten

1

De nummering zoals hier weergegeven wijkt af van de nummering die de administratie van de rechtbank aanvankelijk heeft toegekend direct na indiening van het beroepschrift. Aanleiding is de bevestiging ter zitting dat deze beroepsprocedure alleen betrekking heeft op de jaren die zijn vermeld in onderdeel 2.11 van de motivering van het beroepschrift. De nummering zoals hier weergegeven is de definitieve nummering. Voor zover eerder ook andere zaaknummers zijn toegekend, worden die nummers administratief verwerkt als ‘ten onrechte ingeschreven’.

2

HvJ EU 17 september 2015, ECLI:EU:C:2015:608.

3

HvJ EU 12 juni 2003, ECLI:EU:C:2003:340.

4

HvJ EU 13 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:549.

5

HvJ EU 8 november 2012, ECLI:EU:C:2012:688.

6

HvJ EU 13 november 2019, ECLI:EU:C:2019:960.

7

HvJ EU 17 september 2015, ECLI:EU:C:2015:608, punt 48.

8

Zie de bedoelde eerdere uitspraak ECLI:NL:RBZWB:2021:4008, rov. 4.4.3.

9

Vgl. – zij het in het kader van een beoordeling of een aangevoerde rechtvaardigingsgrond slaagt – HvJ EU 14 december 2006, EU:C:2006:783 (Denkavit), punt 35: “Zodra een lidstaat, hetzij unilateraal hetzij door het sluiten van overeenkomsten, niet alleen ingezeten aandeelhouders, maar ook niet-ingezeten aandeelhouders voor het dividend dat zij van een ingezeten vennootschap ontvangen, aan de inkomstenbelasting onderwerpt, benadert de situatie van deze niet-ingezeten aandeelhouders (…) die van de ingezeten aandeelhouders.”

10

Vgl. voor een verklaring onderdeel 35 van de conclusie van A-G Kokott voor het arrest HvJ EU 13 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:549.

11

Conclusie van repliek, onderdeel 4.12. De cursivering in de hoofdtekst is overeenkomstig de tekst van belanghebbende.

12

Een beschrijving van het Duitse systeem is ook te vinden in punten 10-14 van het arrest.

13

Het HvJ EU spreekt in enige van de overwegingen (punten 57-58 en 71) ook over “uiteindelijk geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van belasting” (curs. Rb). De rechtbank begrijpt het gebruik van ‘gedeeltelijk’ in de context van ‘nagenoeg volledig’ en ziet daarom geen aanleiding om verderstrekkende gevolgen te verbinden aan het gebruik van dat woord.

14

Conform onderdeel 4.4 van de conclusie van repliek.

;;