Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:300, AWB - 20 _ 5586 en 20_5587
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:300, AWB - 20 _ 5586 en 20_5587
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 januari 2022
- Datum publicatie
- 7 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:300
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 5586 en 20_5587
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/5586 en 20/5587
uitspraak van 25 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 13 februari 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het door hem gedane verzoek om ambtshalve vermindering van de aan hem over 2011 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente en de bij gelijktijdige beschikking voor de IB/PVV opgelegde vergrijpboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 november 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende Stego Maatschap, ter attentie van de heer drs. J. Ansems op het adres Enthovenseweg 6 te (5017 JP) Tilburg, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 25 november 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende is geheel 2011 gehuwd met mevrouw [A] en woonachtig in [woonplaats].
Belanghebbende is uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV over 2011. Op 21 mei 2012 heeft belanghebbende de aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.641 negatief (eigen woning) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.306. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV met dagtekening 12 september 2012 conform de ingediende aangifte opgelegd.
De inspecteur stelt dat nadien uit een strafrechtelijk (financieel) onderzoek is gebleken dat belanghebbende betrokken is geweest bij de opbouw, inrichting en exploitatie van hennepkwekerijen en het oogsten en verkopen van hennep en diefstal van elektriciteit. Voor verschillende van deze activiteiten is belanghebbende ook strafrechtelijk veroordeeld.
Voorts stelt de inspecteur dat uit een over de periode 2006 tot en met 2012 opgemaakte vermogensvergelijking volgt dat belanghebbende over die periode € 3.229.604 meer heeft uitgegeven dan hij aan opgegeven inkomen heeft genoten.
Ook is in een safeloket op naam van belanghebbende bij de Rabobank een bedrag van € 70.000 aan contant geld aangetroffen, welk bedrag niet in de aangifte van belanghebbende was opgenomen. Op grond van artikel 55 van de AWR is deze informatie met de inspecteur gedeeld.
Daarnaast stelt de inspecteur dat uit zijn aanvullend onderzoek is gebleken dat er bij belanghebbende sprake is van een aanzienlijk negatief netto privé. Op 10 november 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende laten weten voornemens te zijn om correcties door te voeren en derhalve navorderingsaanslagen voor de IB/PVV en Zvw alsmede een vergrijpboete op te zullen leggen.
Met dagtekening 17 december 2016 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag Zvw opgelegd naar een maximaal bijdrage-inkomen van € 33.427 (totaal inkomen € 180.753). De verschuldigde Zvw bedraagt € 1.888. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 322 heffingsrente in rekening gebracht.
Met dagtekening 24 december 2016 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen box 1 van € 164.313 en een belastbaar inkomen box 3 van € 26.306. De totaal verschuldigde IB/PVV bedraagt € 82.594. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur € 13.158 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 41.153.
Belanghebbende heeft in juli 2017 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV en Zvw. Omdat dit bezwaar na afloop van de wettelijke termijn door de inspecteur is ontvangen heeft hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering conform artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Dit verzoek om ambtshalve vermindering heeft de inspecteur op 16 februari 2018 afgewezen.
Belanghebbende heeft op 3 april 2018 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering. Dit bezwaar heeft de inspecteur op 13 februari 2020 afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft belanghebbende tijdig beroep ingesteld. Daar gaat deze procedure over.
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur terecht het verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering conform artikel 9.6 van de Wet IB 2001 heeft afgewezen.
In artikel 9.6 van de Wet IB 2001 is - voor zover van belang – het volgende bepaald.
“1.Een ambtshalve vermindering van een belastingaanslag geschiedt uitsluitend op de voet van dit artikel.
2. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen wordt een onjuiste belastingaanslag door de inspecteur ambtshalve verminderd.
(…).”
In artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 zijn de bijzondere regels voor de ambtshalve vermindering opgenomen (conform het tweede lid van artikel 9.6 van de Wet IB 2001). Hier staat – voor zover van belang – het volgende opgenomen.
“De inspecteur vermindert ambtshalve een belastingaanslag die op een te hoog bedrag is vastgesteld zodra hem dat is gebleken tenzij:
(…).”
Belanghebbende heeft tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw geen rechtsmiddel aangewend. Dan staan de navorderingsaanslagen in principe vast en kan belanghebbende enkel nog verzoeken om een ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft het bezwaarschrift terecht (mede) opgevat als een verzoek om ambtshalve vermindering.
Gelet op de hiervoor genoemde bepalingen rust in geval van een verzoek om ambtshalve vermindering op belanghebbende de last om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw naar te hoge bedragen zijn opgelegd.
Belanghebbende heeft in dit kader enkel stellingen ingebracht zonder onderbouwing door middel van schriftelijke stukken die deze stellingen kunnen staven. Gelet op de gemotiveerde betwisting van die stellingen door de inspecteur is hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd onvoldoende om aannemelijk te achten dat de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Ook maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de boete onterecht en daarmee te hoog is vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.