Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3003, AWB - 21 _ 2941
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3003, AWB - 21 _ 2941
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 juni 2022
- Datum publicatie
- 7 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3003
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 2941
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting / internationaal
Belanghebbende is een in Duitsland gevestigde levensverzekeringsmaatschappij. In de onderhavige jaren belegde belanghebbende via een of meer Spezial Sondervermögen in aandelen in in Nederland gevestigde vennootschappen. Op de door die vennootschappen uitgekeerde dividenden is – per saldo – 15 percent Nederlandse dividendbelasting ingehouden. In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van die dividendbelasting.
De opvatting dat Nederland teruggaaf van dividendbelasting moet geven omdat andere lidstaten van de Europese Unie dat doen, vindt geen steun in het recht. Belanghebbende heeft evenmin recht op teruggaaf op basis van drukvergelijking. In het kader van de drukvergelijking is van belang welke kosten in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van de (vennootschaps)belastingdruk op de dividenden bij vergelijkbare ingezetenen. De rechtbank begrijpt de benadering in het arrest Société Générale SA tegen de achtergrond dat aangezien Nederland een bronbelasting over dividenden heft, slechts ter zake van dát inkomen moet worden bepaald of een ingezetene al dan niet gunstiger wordt behandeld. Daarbij past het niet om rekening te houden met de verzekeringsactiviteiten van belanghebbende omdat Nederland ter zake daarvan zijn fiscale bevoegdheid juist niet uitoefent. Dat belanghebbende de beleggingsactiviteit in Nederland uitoefent in het kader van haar verzekeringsactiviteit, brengt daarom als zodanig niet mee dat bij de drukvergelijking rekening moet worden gehouden met de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat beleggingsresultaten, waaronder dividenden, (grotendeels) worden toegevoegd aan een technische voorziening. Arresten zoals Gerritse en Brisal brengen hierin geen verandering. Deze arresten gaan uit van hetzelfde basisprincipe als het arrest Société Générale SA. Wel is het zo dat het HvJ een relatief ‘enge’ benadering heeft ter zake van beroepskosten waar het gaat om dividenden. Uit het arrest Société Générale SA volgt dat bij dividenden in het kader van de drukvergelijking alleen die kosten in aanmerking worden genomen die rechtstreeks samenhangen met de inning van de dividenden. De arresten Commissie/Finland en CPP brengen hierin geen verandering. Dit betreffen bijzondere gevallen die te maken hebben met de bijzondere behandeling van ingezeten pensioenfondsen in de betreffende bronstaat. Er is in dit geval ook geen aanleiding om, gelet op deze arresten, om af te wijken van een beoordeling op basis van het arrest Société Générale SA. De Nederlandse fiscale behandeling van verzekeringsmaatschappijen wijkt af van de fiscale behandeling van de pensioenfondsen, die in de arresten aan de orde is. Ook de technische voorziening is niet vergelijkbaar. Niet in geschil is dat indien bij de drukvergelijking alleen rekening wordt gehouden met inningskosten, er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting op basis van de drukvergelijking. Ook het beroep op het arrest Sofina faalt. Belanghebbende heeft ten aanzien van het jaar 2008 niet aannemelijk gemaakt dat zij – beoordeeld naar Nederlandse maatstaven – een verlies heeft geleden. De beroepen zijn ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ EU omdat partijen het niet eens zijn over een aantal feiten, waaronder de werking van de technische voorziening bij belanghebbende.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/2941 en 21/2943 tot en met 21/2947
uitspraak van 2 juni 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] als rechtsopvolger van [bedrijf 1] 1 gevestigd te [plaats 1] ( [land 1] ),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor de volgende jaren verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:
- het jaar 2008 (zaaknummer 21/2941)2;
- het jaar 2009 (zaaknummer 21/2943);
- het jaar 2010 (zaaknummer 21/2944);
- het jaar 2011 (zaaknummer 21/2945);
- het jaar 2012 (zaaknummer 21/2946);
- het jaar 2013 (zaaknummer 21/2947).
De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen bij beschikking van 15 mei 2017.
De inspecteur is bij in één brief vervatte uitspraken op bezwaar van 2 juni 2021 niet tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen de afwijzingen.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 juli 2021, diezelfde dag per fax ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 360.
Belanghebbende heeft de beroepen nader gemotiveerd bij brief van 13 september 2021.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , verbonden aan [bedrijf 2] te [plaats 2] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een naar [land 1] recht opgerichte en in [land 1] gevestigde vennootschap. Zij is in [land 1] geregistreerd als [maatschappij] . Zij biedt [producten] aan.
In de onderhavige jaren belegde belanghebbende via een of meer [bedrijf 3] in aandelen in in Nederland gevestigde vennootschappen. Op de dividenden die door deze vennootschappen zijn uitgekeerd is – per saldo – 15 percent Nederlandse dividendbelasting ingehouden.
In de onderhavige jaren was belanghebbende wettelijk verplicht om ten minste 90 percent van de door haar behaalde winst ten gunste van haar polishouders te laten komen (door teruggaaf dan wel verlaging van de [premies] ).
Belanghebbende betaalt in [land 1] een belasting naar de winst.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting. Primair verzoekt belanghebbende om teruggaaf van de volgende bedragen:
2008 |
210.374 |
2009 |
94.740 |
2010 |
96.892 |
2011 |
14.458 |
2012 |
5.976 |
2013 |
25.886 |
Ter zitting heeft belanghebbende laten varen dat zij in deze procedure vergoeding van belasting- en invorderingsrente kan vorderen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, teruggaaf van dividendbelasting tot de in 3.1 genoemde bedragen en vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.