Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3018, BRE - 20 _ 8720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3018, BRE - 20 _ 8720

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 juni 2022
Datum publicatie
7 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3018
Zaaknummer
BRE - 20 _ 8720

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/8720

uitspraak van 2 juni 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 14 juli 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag accijns van € 56.030 over het tijdvak 6 april 2016 tot en met 31 december 2018 (aanslagnummer [aanslagnummer]; hierna: de naheffingsaanslag), alsmede de bij beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 5.602 (hierna: de boetebeschikking) en in rekening gebrachte belastingrente van € 3.839 (hierna: de rentebeschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende: mr. A.A. Kan, verbonden aan KanPiek Fiscale advocatuur te Amsterdam, en namens de inspecteur: [inspecteur]. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting de behandeling geschorst. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld waarvan een afschrift op 12 november 2021 naar partijen is verzonden.

De rechtbank heeft bij tussenuitspraak de inspecteur door middel van de bestuurlijke lus in de gelegenheid gesteld om belanghebbende alsnog uit te nodigen voor een hoorgesprek en te horen. De inspecteur heeft medegedeeld op welke wijze het gebrek is hersteld. Belanghebbende heeft zijn zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.

Geen van de partijen heeft – na navraag door de rechtbank – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot € 46.027 en de rentebeschikking dienovereenkomstig;

-

vermindert de boetebeschikking tot € 2.850;

-

veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.435,50;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende drijft in het onderhavige tijdvak een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘[onderneming]’. De ondernemingsactiviteiten bestaan onder meer uit het bieden van gelegenheid [onderneming] waar klanten waterpijptabak (shisha) kunnen roken.

2.2.

Het gebruik van de waterpijp, inclusief tabak, werd door [onderneming] aangeboden voor de prijs van € 10. Een onderdeel van de waterpijp is de tabakskop (hierna: de kop).

2.3.

Namens de inspecteur heeft de Belastingdienst/Douane een administratieve controle bij belanghebbende ingesteld. De controle is gericht op het vaststellen of alle daartoe in aanmerking komende inkopen zijn verantwoord in een accijns- of verbruiksbelastingaangifte. Tijdens het onderzoek heeft de Douane geconstateerd dat in belanghebbendes administratie stukken ontbraken.

2.4.

Twee ambtenaren van de Belastingdienst/Douane hebben op 4 april 2019 een bezoek gebracht aan de [onderneming]. Tijdens dit bezoek waren belanghebbende en zijn boekhouder aanwezig. Van dit bezoek hebben de ambtenaren een verslag gemaakt. Dit verslag vermeldt onder meer het volgende:

Belanghebbende was bij deze weging aanwezig. Het verslag is niet naar belanghebbende verzonden.

2.5.

De inspecteur heeft op 29 augustus 2019 op grond van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) belanghebbende een informatiebeschikking gegeven, waarin is opgenomen welke informatie onder meer door belanghebbende moet worden verstrekt:

-

Kassabonnen met detailgegevens ten aanzien van de omzet gesplitst naar verkopen waterpijptabak en lachgas over de gehele controleperiode (6 april 2016 tot en met 31 december 2018).

-

De factuur van 21 oktober 2018 van [naam], welke niet in de administratie van [onderneming] is aangetroffen.

-

Alle facturen inzake de inkoop waterpijptabak over de periode 6 april 2016 tot en met 18 november 2018. Er zijn in deze periode namelijk geen aankopen shisha tabak in de administratie verantwoord terwijl er wel vanaf 29 oktober 2016 shisha tabak is verkocht en ook omzet is verantwoord door [onderneming].

Daarnaast heeft de inspecteur aangegeven dat hij zonder deze gegevens geen juiste administratieve controle kan uitvoeren en dat die gegevens nodig zijn om de volledigheid en juistheid van de afdracht accijns en de verbruiksbelasting inzake [onderneming] te bepalen. De inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld uiterlijk 19 september 2019 de gevraagde informatie te verstrekken.

2.6.

Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de gegeven informatiebeschikking.

2.7.

De Belastingdienst/Douane heeft zijn bevindingen van het boekenonderzoek in een rapport vastgelegd. Een concept van het rapport is bij brief van 18 december 2019 naar belanghebbende verstuurd. Daarin is onder meer kenbaar gemaakt de naheffingsaanslag uit te reiken. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om op dat voornemen te reageren. Op 27 januari 2020 heeft een gesprek met belanghebbende plaatsgevonden.

2.8.

Het rapport boekenonderzoek heeft als datum 10 maart 2020 (hierna: het rapport). Het rapport bevat een cijfermatige bijlage waarin is weergegeven hoeveel tabak benodigd is voor de aangegeven omzet en wat er aan tabak is ingekocht. In het rapport heeft de inspecteur zijn bevindingen als volgt opgesomd:

4.1 Afdracht op aangiften

Er zijn in de controleperiode nooit aangiften accijns of verbruiksbelasting gedaan door [naam].

4.2

Inkopen waterpijptabak

De inkopen waterpijptabak en kolen zijn niet volledig verantwoord in de administratie. De onderneming start op 1-11-2016 met het verkopen van shisha. Op 19-11-2016 wordt pas de eerste inkoop shisha gedaan. In de rest van de controleperiode wordt er te weinig shisha ingekocht om de geboekte verkopen te realiseren (zie bijlage 1).

4.3

Inkopen houtskool

Houtskool is essentieel bij het aanbieden van een waterpijp. Zonder houtskool kun je geen waterpijptabak roken. Gebaseerd op de administratieve vastleggingen koopt

belastingplichtige zeer onregelmatig houtskool in .De onderneming start op 1-11-2016 met het verkopen van shisha. Op 03-02-2017 wordt pas de eerste inkoop kolen gedaan.

4.4

Conclusie inkopen

De administratie vertoont zodanig grote gebreken dat deze niet kan dienen als uitgangspunt voor mijn onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de in te dienen accijnsaangiften. Er is hiertoe een informatiebeschikking op 29 augustus 2019 aar [naam] gestuurd. Er zijn niet genoeg antwoorden op mijn vragen gekomen.

(…)

5.1.

Benodigde hoeveelheid waterpijptabak op basis van de omzet

Gemiddeld wordt er 16 gram waterpijptabak gebruikt per levering. Wanneer de benodigde waterpijptabak op basis van de omzet wordt bepaald dan is er te weinig tabak ingekocht.

In dit rapport is geconcludeerd dat wat er aan tabak is ingekocht niet voldoende is om de aangegeven omzet te behalen. De controlerend ambtenaar heeft de hoeveelheid aan verkochte tabak berekend aan de hand van de omzet waterpijpsessies, de verkoopprijs per shisha en een verbruik van 16 gram tabak per shisha. Uit de cijfermatige bijlage van het rapport volgt dat het verschil tussen de berekende hoeveelheid verkochte tabak en de ingekochte veraccijnsde tabak 546,25 kilogram is. De op te leggen naheffingsaanslag is als volgt opgebouwd:

Jaar/tijdvak

Tarief

Aantal kilogram

Naheffing

2016

€ 99,25

35,42

€ 3.515

2017

€ 99,25

203,48

€ 20.195

januari-maart 2018

€ 99,25

61,83

€ 6.136

April-december 2018

€ 106,65

245,52

€ 26.184

Totaal

546,25

€ 56.030

2.9.

De naheffingsaanslag is aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig is de verzuimboete opgelegd en belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de daarmee samenhangende beschikkingen gehandhaafd.

2.10.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is sprake van schending van de hoorplicht?

  2. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekkende hebbende stukken overgelegd?

  3. Is de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd? Meer specifiek, is de schatting van de inspecteur redelijk?

  4. Is de verzuimboete terecht aan belanghebbende opgelegd?

Vraag a)

2.10.1.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoorplicht is geschonden.1 De rechtbank heeft vervolgens de zogenoemde bestuurlijke lus toegepast.

2.10.2.

De inspecteur heeft bij brief van 7 maart 2022 het verslag van het op 24 februari 2022 gehouden hoorgesprek aan de rechtbank toegezonden. Daarnaast heeft de inspecteur, onder meer, afschriften van bescheiden uit belanghebbendes administratie meegezonden. De inspecteur heeft aangegeven dat het horen van belanghebbende bij hem niet tot een gewijzigd standpunt heeft geleid. Daar is vervolgens schriftelijk op gereageerd door belanghebbende.

2.10.3.

Het beroep is reeds gegrond, vanwege schending van de hooplicht.

Vraag b)

2.11.

Belanghebbende heeft geklaagd dat de inspecteur, ook ná het hoorgesprek, niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank heeft verstrekt. Volgens belanghebbende dient de inspecteur een lijst van zijn dossierstukken te verstrekken en gemotiveerd aan te geven wat wel en wat niet reeds aan de rechtbank is verstrekt en waarom niet. De inspecteur is de mening toegedaan dat hij alle de op de zaak betrekkende zaken heeft verstrekt en dat er geen andere stukken zijn waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd.

2.12.

De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft op zich terecht geklaagd dat aanvankelijk niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken waren ingebracht. De rechtbank acht echter met dat wat belanghebbende naar voren heeft gebracht, onvoldoende concreet gemaakt welke stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan én die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten, nu nog ontbreken.2 Zelfs indien een op de zaak betrekking stuk ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar rechtsgevolgen aan te verbinden. Het inhoudelijke geschil spitst zich immers toe op de vraag of de redelijke schatting van de inspecteur (meer specifiek hoeveel gram tabak per waterpijp is verbruikt) en belanghebbende heeft niet gesteld dat er stukken missen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betreffende vraag.

Vraag c)

2.13.

De inspecteur heeft in beroep aangevoerd dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag (tijdvak 6 april 2016 tot en met 31 december 2018) is uitgegaan van een totale omzet van € 364.032 en bij nader inzien blijkt de omzet over de betreffende periode € 348.902 te zijn. Uitgaande van het verbruik van 16 gram tabak per kop (zie 2.2) en de door belanghebbende gehanteerde verkoopprijs van € 10 per gebruik van de waterpijp, zou 558,24 kilogram aan tabak moeten zijn ingekocht. Uit de administratie van belanghebbende blijkt dat er 105,8 kilogram aan veraccijnsde tabak is ingekocht. Er zou dan volgens de inspecteur voor het verschil (dus 452,44 kg) onveraccijnsde waterpijptabak zijn ingekocht. De naheffingsaanslag moet aldus worden berekend op:

Tijdvak

Tarief

Aantal kilogram

Naheffing

Tot en met 31 maart 2018

€ 99,25

300,75

€ 29.849

Vanaf 1 april 2018

€ 106,65

151,70

€ 16.178

Naheffingsaanslag

€ 46.027

De inspecteur heeft gespecificeerd (cijfermatige weergave) aangegeven hoe hij tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 46.027 is gekomen.

2.14.

Belanghebbende bestrijdt het aantal gram tabak per verkochte shisha, dus het aantal gram aan tabak per kop, dat bij de berekening als uitgangspunt is genomen. Belanghebbende heeft twee koppen naar het hoorgesprek van 24 februari 2022 meegenomen. Volgens belanghebbende is bij het hoorgesprek de inhoud van een met tabak gevulde kop opnieuw gewogen. Bij weging van de tabak blijkt het gewicht van de tabak 7 gram te zijn. Een kop gevuld met 16 gram tabak is dan onrealistisch hoog. De kop volledig te vullen zonder ruimte aan de bovenzijde over te laten of zelfs over de rand te vullen zoals de inspecteur voorstaat werkt niet. Een hoeveelheid tussen de 7 à (maximaal) 10 gram is een redelijke schatting van de hoeveelheid tabak die middels de (grote waterpijp)kop per keer aan klanten is verkocht, aldus belanghebbende. De schatting van de inspecteur is dus onrealistisch hoog.

2.15.

Niet in geschil is dat de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat. Het beroep moet dan op grond van artikel 27e van de AWR, ongegrond worden verklaard, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaarschrift onjuist is. Eveneens is tussen partijen niet in geschil dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard dient te worden. Omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de inspecteur bij het ambtshalve vaststellen van de naheffingsaanslag moet uitgaan van een redelijke schatting van de onveraccijnsde (waterpijp)tabak.

2.16.

De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft de nieuwe berekening van de inspecteur (zie 2.13) als zodanig niet bestreden. Belanghebbende bestrijdt wel de hoeveelheid gram tabak per verkochte (waterpijp)kop, zoals die door de inspecteur in zijn schatting is meegenomen. De schatting waarbij de inspecteur is uitgegaan dat de kop tot aan de rand is gevuld, vindt de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank ziet daarvoor voldoende aanknopingspunten in het bedrijfsbezoek in april 2019 waarbij drie reeds met tabak gevulde koppen in het bijzijn van belanghebbende zijn gewogen. Dat het verslag niet naar belanghebbende is verzonden, geeft op zichzelf geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het verslag te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met dat wat hij naar voren heeft gebracht niet in de verzwaarde bewijslast is geslaagd. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat de bij het hoorgesprek meegenomen kop dezelfde is als bij het bedrijfsbezoek in april 2019, heeft belanghebbende niet doen blijken dat het gebruikelijk is dat een kop niet tot aan de rand wordt gevuld. Voor het geval de kop tot aan de rand is gevuld, heeft belanghebbende niet doen blijken dat er in de kop minder dan 16 gram tabak gaat. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat naast de waterpijp met een grote kop er tijdens de onderhavige periode ook waterpijpen zijn gebruikt met een kleinere kop met een gebruiksinhoud van 8 gram. Belanghebbende heeft dat echter niet doen blijken.

2.17.

De rechtbank heeft de naheffingsaanslag daarom tot € 46.027 verminderd.

Vraag d)

2.18.

De inspecteur heeft op grond van artikel 67c van de AWR een verzuimboete van 10% over de nageheven accijns opgelegd. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. Bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven.

2.19.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd, omdat belanghebbende in verzuim was ten aanzien van het op aangifte voldoen van accijns. De rechtbank vindt, gelet op alle omstandigheden van het geval (waaronder de omstandigheid dat de belastingschuld is met toepassing van omkering van de bewijslast), een verzuimboete van € 3.000 hier passend en geboden.

2.20.

De rechtbank stelt vast dat de verzuimboete bij brief van 10 maart 2020 is aangekondigd. Gelet op de datum waarop de rechtbank uitspraak doet, is de redelijke termijn voor berechtiging overschreden. De rechtbank matigt de verzuimboete verder met 5%3 en stelt deze vast op € 2.850.

Belastingrente

2.21.

Belanghebbende heeft tegen de rente geen zelfstandige klachten aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag is verminderd, is belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

Immateriëleschadevergoeding

2.22.

Belanghebbende heeft terecht aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedure. De vergoeding wordt als volgt berekend.4

2.22.1.

De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 30 maart 2020 door de inspecteur is ontvangen en dat op 14 juli 2020 uitspraak op bezwaar is gedaan. De rechtbank heeft op 14 januari 2022 tussenuitspraak gedaan en doet einduitspraak op 2 juni 2022. De totale duur van de bezwaar- en beroepsprocedure komt daarmee op (afgerond) 27 maanden. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt 3 maanden. De rechtbank ziet aanleiding om de overschrijding van die 3 maanden aan de inspecteur toe te rekenen, omdat door het niet-horen en toepassing van de bestuurlijke lus de overschrijding van de redelijke termijn is ontstaan.5

2.22.2.

De vergoeding bedraagt € 500 per overschrijding van een half jaar. Belanghebbende heeft daarmee recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500, die voor rekening komt van de inspecteur.

Conclusie

2.23.

Het beroep is gegrond. De naheffingsaanslag, de rentebeschikking en de boete moeten worden verminderd.

Proceskostenvergoeding

2.24.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding, waar belanghebbende om heeft verzocht. De kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.435,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de zienswijze na de bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier, op 2 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.