Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:302, AWB - 18 _ 4732 tm 18_4737, 18_5303 tm 18_5306
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:302, AWB - 18 _ 4732 tm 18_4737, 18_5303 tm 18_5306
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 januari 2022
- Datum publicatie
- 15 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:302
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 4732 tm 18_4737, 18_5303 tm 18_5306
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/732 tot en met 18/4737 en BRE 18/5303 tot en met 18/5306
uitspraak van 25 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor de jaren 2012, 2013 en 2014 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), de voor het jaar 2015 opgelegde definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw en de voor de tijdvakken van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 (2012-2015) en van 1 januari tot en met 31 december 2016 (2016) opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB), de gelijktijdig in rekening gebrachte belastingrente en de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboetes (IB/PVV en OB).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 november 2021 aan de heer [belanghebbende] op het adres [adres] [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 25 november 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep met betrekking tot de vergrijpboete zoals opgenomen in de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 (BRE 18/4736) gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de vergrijpboete zoals opgenomen in de navorderingsaanslag IB/PVV 2013;
- -
-
vermindert de opgelegde vergrijpboetes, al dan niet ambtshalve, als volgt:
IB/PVV 2012 tot € 1.200;
IB/PVV 2013 tot € 1.084;
OB 2012-2015 tot € 8.400;
OB 2016 tot € 1.440;
- -
-
verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 170 aan hem vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het exploiteren van een administratiekantoor, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verwerken van de administratie, het opmaken en indienen van de aangiften IB/PVV en OB, het geven van advies en het opstellen van de jaarrekeningen voor klanten.
Belanghebbende heeft zijn eigen administratie gedurende een lange periode (vijf jaar) niet bijgehouden. Hij heeft aangiften OB en IB/PVV over de jaren 2012 tot en met juni 2016 ingediend naar geschatte bedragen.
De inspecteur heeft in 2016 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Tijdens dit boekenonderzoek heeft belanghebbende de administratie vanaf 2012 bijgewerkt. Op basis van de door belanghebbende achteraf opgemaakte administratie heeft de inspecteur geconstateerd dat over de jaren 2012 tot en met juni 2016 er sprake is van aansluitverschillen tussen de volgens de administratie verschuldigde OB en de aangegeven en betaalde OB. Belanghebbende heeft hiervoor geen suppletieaangiften ingediend. Hierover heeft de inspecteur met belanghebbende gesproken. De inspecteur heeft aan belanghebbende aangekondigd naheffings- en navorderingsaanslagen te gaan opleggen met vergrijpboetes.
Met dagtekening 25 maart 2017 heeft de inspecteur de onderstaande navorderings- en naheffingsaanslagen, inclusief vergrijpboetes, opgelegd.
Jaar |
Kenmerk |
Te betalen belasting |
Vergrijpboete |
Rente |
2012 |
[aanslagnummer] .H.27 |
€ 3.236 |
€ 1.500 |
€ 470 |
2012 |
[aanslagnummer] .W.27.01.4 |
€ 626 |
- |
€ 90 |
2013 |
[aanslagnummer] .H.37 |
€ 2.896 |
€ 1.500 |
€ 325 |
2013 |
[aanslagnummer] .W.37.01 |
€ 582 |
- |
€ 65 |
2012-2015 |
[aanslagnummer] .F.02.5501 |
€ 30.845 |
€ 12.000 |
€ 3.128 |
2016 |
[aanslagnummer] .F.02.6501 |
€ 4.668 |
€ 3.000 |
€ 0 |
Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen omdat volgens hem ten onrechte geen rekening is gehouden met autokosten en personeelskosten en omdat de boetes naar te hoge bedragen zijn opgelegd. De inspecteur is gedeeltelijk aan de bezwaren tegemoet gekomen, alleen voor wat betreft de autokosten. Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de naheffings- en navorderingsaanslagen met de door belanghebbende opgegeven autokosten verminderd. De inspecteur heeft de gestelde personeelskosten niet geaccepteerd en hij heeft de opgelegde boetes, met uitzondering van de boetes opgelegd voor de OB, in stand gelaten:
Jaar |
Kenmerk |
Te betalen belasting |
Vergrijpboete |
Rente |
2012 |
[aanslagnummer] .H.27 |
€ 3.097 |
€ 1.500 |
€ 449 |
2012 |
[aanslagnummer] .W.27.01.4 |
€ |
- |
€ |
2013 |
[aanslagnummer] .H.37 |
€ 2.712 |
€ 1.500 |
€ 305 |
2013 |
[aanslagnummer] .W.37.01 |
€ |
- |
€ |
2012-2015 |
[aanslagnummer] .F.02.5501 |
€ 25.163 |
€ 10.500 |
€ 2.539 |
2016 |
[aanslagnummer] .F.02.6501 |
€ 4.3.21 |
€ 1.800 |
€ 0 |
Belanghebbende heeft hiertegen tijdig beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier eenmaal griffierecht geheven van € 170 in verband met samenhangende zaken.
Voor het jaar 2014 heeft belanghebbende op 4 februari 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.451. De inspecteur heeft de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw op 3 augustus 2017 opgelegd conform de aangifte.
Vervolgens heeft belanghebbende de inspecteur op 18 november 2017 verzocht om een navorderingsaanslag IB/PVV en Zvw op te leggen voor 2014. Met dagtekening 21 juli 2018 heeft de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2014 opgelegd, zonder boete. Bij deze navorderingsaanslagen heeft de inspecteur geen rekening gehouden met door belanghebbende aangegeven personeelskosten.
Voor het jaar 2015 heeft belanghebbende op 5 juni 2017 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.343. De inspecteur heeft de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw met dagtekening 15 september 2017 opgelegd conform de ingediende aangifte. Op 15 oktober 2017 heeft belanghebbende een aangepaste aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Deze aangepaste aangifte heeft de inspecteur aangemerkt als een bezwaar. Bij uitspraak op dit bezwaar heeft de inspecteur de door belanghebbende aangegeven autokosten alsnog in aftrek toegestaan. Voor de personeelskosten heeft de inspecteur aftrek geweigerd. De formalisering van deze uitspraak op bezwaar heeft plaatsgevonden met dagtekening 27 juli 2018.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier eenmaal griffierecht geheven van € 46 in verband met samenhangende zaken.
Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil.
-
Zijn de (navorderings-)aanslagen IB/PVV en Zvw naar te hoge bedragen opgelegd? Meer specifiek is in geschil of rekening moet worden gehouden met personeelskosten.
-
Zijn de boetes (IB/PVV en OB) naar de juiste bedragen opgelegd?
Vooraf
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende zich gemeld bij de bode van de rechtbank en verklaard dat hij te laat was omdat hij geen parkeerplaats kon vinden. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen nu er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die heropening noodzakelijk maken.
Personeelskosten
Belanghebbende wenst personeelskosten in aftrek te brengen op het resultaat van zijn onderneming. Op hem rust dan de bewijslast om, bij betwisting van de kosten door de inspecteur, deze kosten aannemelijk te maken. De inspecteur betwist dat de personeelskosten zijn gemaakt. Gedurende het boekenonderzoek en tijdens het verloop van de bezwaar- en beroepsprocedure is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om bewijs van de gestelde kosten te leveren. Dat bewijs heeft belanghebbende echter niet verstrekt. De blote stellingen van belanghebbende dat hij de werkzaamheden, gelet op de hoeveelheid daarvan, nimmer alleen heeft kunnen uitvoeren, dat zijn echtgenote en zijn zoon, gelet op hun opleidingen degenen zijn die hem daarmee hebben geholpen en dat de betalingen aan hen in de familiesfeer en contant hebben plaatsgevonden, zijn daartoe onvoldoende. Belanghebbende is daarom naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de (gemotiveerde) betwisting door de inspecteur, niet in zijn bewijslast geslaagd om aannemelijk te maken dat er personeelskosten zijn geweest. De inspecteur heeft de kostenaftrek terecht geweigerd.
Boetes
Tussen partijen is niet in geschil dat de boetes terecht zijn opgelegd. Enkel de hoogte van de boetes is in geschil.
Belanghebbende voert aan dat er sprake is van verzachtende omstandigheden zoals de ziekte van zijn zwager waardoor hij geen geld had om de verschuldigde belastingen te voldoen en vraagt voorts aandacht voor het gemiste inkomen vanwege wanbetalers. Daarom zouden de boetes moeten worden verlaagd.
De inspecteur heeft de boetes opgelegd met als uitgangspunt 50% van het verschuldigde belastingbedrag. Rekening houdend met strafverzwarende omstandigheden, namelijk het feit dat belanghebbende zelf een administratiekantoor heeft waarbij een van de werkzaamheden is het indienen van aangiften IB/PVV en OB voor zijn klanten en ook met strafverminderende omstandigheden, namelijk de impact van de ziekte van zijn zwager, is de inspecteur gekomen tot de in 2.4 genoemde boetebedragen. Met uitzondering van de boetes voor de OB zijn deze bedragen na de uitspraken op bezwaar in stand gebleven (zie 2.5).
Gelet op het vergrijp en op de werkzaamheden die belanghebbende in zijn administratiekantoor uitvoert acht de rechtbank een boete van 50% van de grondslag passend en geboden. Na de uitspraken op bezwaar is de boete die is opgelegd bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 hoger dan die 50%. De rechtbank zal die boete dan ook - initieel, zie hierna - verminderen tot 50% van de grondslag, dus tot € 1.356. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 is om die reden gegrond verklaard.
De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding om de boetes te matigen - met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 gaat het dus om een verdere matiging- , omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 14 februari 2017 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boetes zijn aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 25 januari 2022. Sinds de aankondiging van de boetes zijn dan (afgerond) vijf jaren verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met drie jaren1. De vergrijpboetes worden daarom gematigd met 20% tot de volgende bedragen2.
IB/PVV 2012 |
€ 1.200 |
IB/PVV 2013 |
€ 1.084 |
OB 2012-2015 |
€ 8.400 |
OB 2016 |
€ 1.440 |
De ambtshalve matiging van de opgelegde boetes wegens tijdsverloop is geen aanleiding voor een gegrond beroep.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2013, omdat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het dossier blijkt niet van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Wel dient de inspecteur het griffierecht voor het beroep BRE 18/4736, zijnde € 170, aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.