Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3152, AWB - 21 _ 448 en 21_449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3152, AWB - 21 _ 448 en 21_449

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 juni 2022
Datum publicatie
27 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3152
Zaaknummer
AWB - 21 _ 448 en 21_449

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 21/448 en 21/449

uitspraak van 22 juni 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 16 december 2020 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2018 opgelegde:

-

aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.000, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 60, alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde verzuimboete van € 369 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.86.01);

-

aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 17.000 en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente van € 35 (aanslagnummer [aanslagnummer] .W.86.01.4).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] en .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 maart 2022 aan [kantoor] t.a.v. [belanghebbende] op het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 18 maart 2022 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen ongegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor wat betreft de verzuimboete;

-

vermindert de verzuimboete tot € 350.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende was in de periode tussen 8 november 2012 en 27 november 2018 enig aandeelhouder van [BV] (de BV). Met ingang van laatstgenoemde datum is de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ambtshalve doorgehaald wegens het niet voldoen aan de verplichting tot het doen van de aangifte vennootschapsbelasting.

2.2.

Uit de rekeningafschriften van de Rabo Totaalrekening op naam van belanghebbende blijkt dat (onder meer) de volgende bedragen zijn ontvangen in 2018.

Datum

Omschrijving

Bedrag

18-01-2018

[Restaurant]

€ 500

12-02-2018

[Restaurant]

€ 250

19-02-2018

[V.O.F. 1]

€ 1.034

26-02-2018

[Beheer BV]

€ 217,80

15-03-2018

[Restaurant]

€ 300

03-04-2018

[Bedrijf]

€ 217,80

03-04-2018

[Restaurant]

€ 1.000

08-05-2018

[Restaurant]

€ 500

04-06-2018

[Restaurant]

€ 250

13-06-2018

[Restaurant]

€ 200

03-07-2018

[Restaurant]

€ 1.000

19-07-2018

[Restaurant]

€ 1.000

13-08-2018

[V.O.F. 2]

€ 5.500

20-08-2018

[Beheer BV]

€ 302,50

30-11-2018

[persoon]

€ 4.235 (+)

Totaal

€ 16.507,10

2.3.

Belanghebbende heeft, hoewel hij daartoe is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangifte IB/PVV 2018 ingediend.

2.4.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2018 ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.000 en daarbij een verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het niet doen van aangifte. De aanslag Zvw 2018 is eveneens ambtshalve vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 17.000.

2.5.

Belanghebbende heeft alsnog de aangifte IB/PVV 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.000.

2.6.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 verminderd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen zijn verminderd tot € 16.506. De verzuimboete is gehandhaafd.

Geschil

2.7.

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

-

zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw 2018 tot de juiste bedragen opgelegd?

-

is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

Vereiste aangifte

2.8.

Indien de vereiste aangifte niet is gedaan verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).1

2.9.

Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte IB/PVV 2018 ingediend. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daardoor de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De omstandigheid dat belanghebbende kampte met langdurige gezondheidsproblemen en daardoor niet tijdig aangifte heeft kunnen doen, baat hem niet. Daarmee is immers niet aannemelijk geworden dat belanghebbende niet in de gelegenheid was om tijdig maatregelen te treffen om zodoende aan zijn aangifteverplichting te voldoen. De omstandigheid dat belanghebbende op 27 augustus 2020 alsnog de aangifte IB/PVV 2018 heeft ingediend baat hem evenmin. Een te laat ingediende aangifte maakt immers het niet tijdig doen van de aangifte niet ongedaan.

2.10.

Nu vaststaat dat de vereiste aangifte niet is gedaan vindt omkering en verzwaring van de bewijslast plaats. In dat geval dient de rechtbank te beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslagen, zoals die luiden na de uitspraken op bezwaar, onjuist zijn.2

2.11.

De inspecteur heeft belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning in eerste instantie ambtshalve geschat op € 17.000. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 16.506. Daarbij is de inspecteur nauw aangesloten bij de door belanghebbende ontvangen bedragen – al dan niet namens of van de BV – op zijn privérekening (zie 2.2). Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur het belastbaar inkomen niet onredelijk en naar willekeur heeft vastgesteld.

2.12.

Belanghebbende dient vervolgens te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Daartoe heeft hij in de kern aangevoerd dat geen rekening is gehouden met kosten en de omzetbelasting. Belanghebbende heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd in hoeverre hij kosten heeft gemaakt dan wel dat omzetbelasting van invloed is op de door hem ontvangen bedragen. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2018 dan niet te hoog vastgesteld.

Aanslag Zvw

2.13.

Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de aanslag IB/PVV niet te hoog is vastgesteld, betekent dit dat ook het bijdrage-inkomen voor de Zvw niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag geen zelfstandige gronden aangevoerd.

Verzuimboete

2.14.

Op grond van artikel 67a van de AWR kan de inspecteur een verzuimboete opleggen wanneer niet binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte wordt gedaan. Op grond van paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst wordt er in dat geval een boete opgelegd van 7% van het wettelijk maximum. Dit bedraagt in het onderhavige jaar € 369. Een verzuimboete blijft achterwege indien er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) of indien sprake is van een pleitbaar standpunt van belanghebbende.

2.15.

Vast staat dat belanghebbende niet de aangifte IB/PVV 2018 heeft gedaan binnen de daarvoor gegeven termijn. Daarmee is het verzuim begaan. De omstandigheid dat belanghebbende vanwege zijn gezondheid heeft nagelaten tijdig aangifte te doen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende heeft namelijk met zijn stelling niet aannemelijk gemaakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou zijn gedaan. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om – in geval van langdurige ziekte – te zorgen dat hij op andere wijze aan zijn aangifteplicht kon voldoen. De boete is dus terecht opgelegd. De rechtbank acht deze boete ook passend en geboden. In de door belanghebbende gestelde financiële omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de boete te matigen, omdat hij die niet aannemelijk heeft gemaakt.

2.16.

Wel vormt de duur van de procedure voor de rechtbank aanleiding tot matiging van de boete, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 17 april 2020 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de boete is opgenomen in de aanslag. De rechtbank doet uitspraak op 22 juni 2022. Sinds de aankondiging van de boete zijn dan (afgerond) 27 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat hiermee de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met 3 maanden. De boete wordt daarom gematigd met 5% en vastgesteld op € 350.3 Omdat dit een ambtshalve vermindering is, leidt dit niet tot een gegrondverklaring van de beroepen en evenmin tot een proceskostenvergoeding.4

Conclusie

2.17.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 22 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.