Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:334, AWB - 20 _ 8689 en 20 _ 8690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:334, AWB - 20 _ 8689 en 20 _ 8690

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 januari 2022
Datum publicatie
7 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:334
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8689 en 20 _ 8690

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/8689 en 20/8690

uitspraak van 20 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 4 september 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde:

-

naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (hierna: 2016) tot een bedrag van € 8.819, en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 881 en in rekening gebrachte belastingrente van € 1.184 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.6502);

-

naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 (hierna: 2017) tot een bedrag van € 10.338, en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete van € 975 en in rekening gebrachte belastingrente van € 1.033 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.7501).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde C.M.G. Ehlen, verbonden aan Administratiekantoor H. Nelissen V.O.F. te Thorn, en namens de inspecteur, [inspecteur 1], [inspecteur 2] en [inspecteur 3].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar behoudens de beslissing over de kostenvergoeding;

-

vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 2016 tot € 6.211 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig met dien verstande dat de belastingrente wordt berekend tot 1 april 2019;

-

vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak 2017 tot € 7.535 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig met dien verstande dat de belastingrente wordt berekend tot 1 april 2019;

-

vermindert de verzuimboete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2016 tot € 300;

-

vermindert de verzuimboete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2017 tot € 400;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.518;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 aan hem vergoedt.

2 Gronden

Feiten

2.1.

Belanghebbende drijft sinds 2003 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak handelend onder de naam [naam]. De activiteiten van de onderneming bestaan (onder meer) uit de handel in tweedehands horloges en telefoons. Belanghebbende is ter zake van deze handel een wederverkoper als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel k, van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.2.

De omzetbelasting over de geleverde goederen wordt door belanghebbende berekend met toepassing van de margeregeling1. Bij de inkoop van een goed stelt belanghebbende een handgeschreven inkoopverklaring op waarop hij (onder meer) de aanduiding “Marge regeling!” schrijft.

2.3.

De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017.

2.4.

De inspecteur heeft tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat de bij belanghebbende aanwezige inkoopverklaringen niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De inspecteur heeft dit met de adviseur van belanghebbende besproken en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om de aanwezige inkoopverklaringen te herstellen. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de inkoopverklaring gecorrigeerd. Op de gecorrigeerde inkoopverklaringen staat met betrekking tot de margeregeling het volgende vermeld:

“Verkoper verklaart dat over het geleverde geen BTW als voorbelasting is verrekend.”

2.5.

De inspecteur heeft de gecorrigeerde inkoopverklaringen op regelniveau getoetst en aanvullend onderzoek gedaan. Dit heeft ertoe geleid dat de toepassing van de margeregeling ten aanzien van een aantal posten alsnog is geaccepteerd. In het definitieve controlerapport concludeert de inspecteur (onder meer) dat een aantal inkopen, zoals opgenomen in de tabellen op pagina 9 en 10 van het controlerapport, niet aan de vereisten voor de toepassing van de margeregeling voldoen, waardoor de margeregeling ter zake van de wederverkoop van deze goederen niet kan worden toegepast. Dit resulteert in de volgende correcties:

Tijdvak

2016

2017

Omzetbelasting verschuldigd hoog

€ 15.024 (21% x € 71.543)

€ 16.150 (21% x € 76.905)

Privé gebruik

€ 67

€ 27

Verschuldigd buiten de EU

-

€ 138

Af: Voorbelasting

€ 1.457

€ 1.436

Af te dragen omzetbelasting

€ 13.634

€ 14.879

Kleineondernemersregeling

€ 0

€ 0

Per saldo af te dragen omzetbelasting

€ 13.634

€ 14.879

Afgedragen op aangifte

€ 4.403

€ 4.541

Reeds nageheven

€ 412

-

Correctie

€ 8.819

€ 10.338

2.6.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen omzetbelasting conform de bevindingen in het boekenonderzoek vastgesteld en daarbij belastingrente in rekening gebracht. Eveneens zijn aan belanghebbende verzuimboeten opgelegd van € 881 (2016) respectievelijk € 1.033 (2017).

2.7.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd. De belastingrentebeschikkingen zijn daarbij verminderd tot € 794 (2016) respectievelijk € 518. Daarbij heeft de inspecteur rekening gehouden met de omstandigheid dat de afhandeling van het boekenonderzoek door toedoen van de Belastingdienst langer heeft geduurd dan gebruikelijk. De belastingrente is daarbij berekend over de periode tot 1 april 2019. Bij de uitspraken op bezwaar is een kostenvergoeding van € 522 toegekend voor beide bezwaren (samenhang).

Geschil

2.8.

Tussen partijen is in geschil is of de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2016 en 2017, de boetebeschikkingen, en de belastingrentebeschikkingen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld respectievelijk in rekening zijn gebracht. Meer in het bijzonder is in geschil of de margeregeling op de leveringen door belanghebbende van toepassing is.

Zorgvuldigheidsbeginsel

2.9.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het zorgvuldigheidsbeginsel door de inspecteur is geschonden. Daartoe voert belanghebbende aan dat de inspecteur niet op zijn voorstel is ingegaan om alle inkoopverklaringen afzonderlijk te bespreken. Daarnaast voert belanghebbende aan dat de inspecteur pas aan het einde van de beslistermijn in de bezwaarfase (een gedeelte van) de inkoopverklaringen opnieuw heeft beoordeeld.

2.10.

Het is de rechtbank niet gebleken dat de inspecteur ten tijde van het boekenonderzoek en het opleggen van de naheffingsaanslagen, of nadien in bezwaar, onzorgvuldig heeft gehandeld. Uit de processtukken blijkt dat belanghebbende bij toezending van het controlerapport en bij toezending van de voorgenomen beslissing op bezwaar door de inspecteur in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de elementen waarop de correcties zijn gebaseerd. Bovendien heeft – op uitnodiging van de inspecteur – een hoorgesprek plaatsgevonden. Belanghebbende is aldus voldoende in staat gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken. De omstandigheid dat de inspecteur niet is ingegaan op het voorstel van belanghebbende om alle inkoopverklaringen afzonderlijk te bespreken, doet aan dit oordeel niet af. Belanghebbende heeft voldoende tijd en ruimte gehad om uit eigen beweging zijn standpunt per inkoopverklaring schriftelijk aan de inspecteur kenbaar te maken. Verder kan niet worden gezegd dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door slechts een gedeelte van de inkoopverklaringen in de bezwaarfase opnieuw te beoordelen. Het ligt in de bezwaarfase op de weg van belanghebbende om aan te geven en te motiveren in hoeverre de bevindingen van de inspecteur naar aanleiding van de eerste beoordeling onjuist zijn geweest.

Margeregeling

2.11.

Op grond van artikel 28b, eerste lid, Wet OB wordt voor de leveringen door een wederverkoper van gebruikte goederen de omzetbelasting onder bepaalde voorwaarden berekend over de winstmarge. De margeregeling is slechts van toepassing indien het goed aan de wederverkoper is geleverd door een van de in artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB genoemde personen.

2.12.

Op basis van artikel 28i van de Wet OB kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld inzake de toepassing van de margeregeling. In artikel 4a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: Uitvoeringsbeschikking) is – voor zover hier van belang – bepaald:

“1. De wederverkoper is verplicht aan zijn leverancier als bedoeld in artikel 28b, tweede lid, van de wet, een door laatstbedoelde te ondertekenen inkoopverklaring uit te reiken waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld:

(…)

g. een verklaring van de leverancier dat hij ter zake van de levering aan hem van het goed in het geheel geen belasting in aftrek heeft gebracht.”

2.13.

De bewijslast dat aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling is voldaan rust op belanghebbende.

2.14.

Partijen hebben het geschil beperkt, in die zin dat de vraag voorligt of de door belanghebbende geschreven aanduiding ‘Marge regeling!’ op de inkoopverklaringen kan worden aangemerkt als een verklaring in de zin van artikel 4a, eerste lid, onderdeel g, van de Uitvoeringsbeschikking. Indien het antwoord van de rechtbank op deze vraag bevestigend luidt, dan is tussen partijen niet in geschil dat de margeregeling van toepassing is op alle leveringen in 2016 en 2017, met uitzondering van de leveringen van goederen ter zake waarvan belanghebbende geen inkoopbescheiden heeft overgelegd.

2.15.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanduiding ‘Marge regeling!’ niet kan worden aangemerkt als een verklaring in de zin van artikel 4a, eerste lid, onderdeel g, van de Uitvoeringsbeschikking. Het betoog van de inspecteur komt er in de kern op neer dat uit de aanduiding niet kan worden afgeleid of de leverancier ter zake van de levering van het goed aan hem aftrek van voorbelasting heeft genoten. Daarnaast is de aanduiding volgens de inspecteur achteraf door belanghebbende op de inkoopverklaringen bijgeschreven, zodat de aanduiding geen verklaring van de leverancier betreft.

Belanghebbende heeft betwist dat de aanduiding ‘Marge regeling!’ niet kan worden aangemerkt als een verklaring in de zin van artikel 4a, eerste lid, onderdeel g, van de Uitvoeringsbeschikking. Volgens belanghebbende bevestigt een leverancier door het ondertekenen van een inkoopverklaring waarop de aanduiding ‘Marge regeling!’ is geschreven dat ter zake van de verwerving van het goed door hem geen aftrek van voorbelasting is genoten.

2.16.

De rechtbank overweegt als volgt. In het midden kan blijven of de aanduiding ‘Marge regeling!’ achteraf door belanghebbende op de inkoopverklaringen is bijgeschreven. Zelfs indien de rechtbank ervan uitgaat dat de aanduiding ‘Marge regeling!’ op de inkoopverklaringen stond vermeld ten tijde van de ondertekening ervan door de leveranciers, leidt dit niet tot het oordeel dat de aanduiding kan worden aangemerkt als een verklaring in de zin van artikel 4a, eerste lid, onderdeel g, van de Uitvoeringsbeschikking. De aanduiding is summier, laat ruimte voor interpretatie en is door belanghebbende zelf op de inkoopverklaringen geschreven. Daardoor is de betekenis van de aanduiding onvoldoende duidelijk en kan uit de aanduiding niet worden opgemaakt dat het gaat om een verklaring van de leverancier. Belanghebbende heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de leveranciers op de hoogte waren van de door belanghebbende bedoelde betekenis van de vermelding van de aanduiding op de inkoopverklaringen, namelijk dat een leverancier door te ondertekenen daarmee tevens bevestigt dat geen belasting in aftrek is gebracht. Integendeel zelfs, aangezien namens belanghebbende ter zitting is verklaard dat belanghebbende aan zijn leveranciers geen uitleg heeft gegeven over de toepassing van de margeregeling en bij hen ook niet is nagegaan of ter zake van de verwerving van het goed voorbelasting in aftrek is gebracht.

2.17.

Het voorgaande brengt mee dat de inkoopverklaringen met betrekking tot de in geschil zijnde correcties niet voldoen aan alle vereisten die daaraan in artikel 4a, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking worden gesteld. Namens belanghebbende is ter zitting gesteld dat dit niet geldt voor een aantal van de gecorrigeerde inkoopverklaringen, zodat de omzetbelasting ter zake van de levering van de betreffende goederen ten onrechte is gecorrigeerd. Daarbij is aangeboden om ter onderbouwing van de stelling bewijsstukken te overleggen. De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat de nadere stellingname van belanghebbende en het in verband daarmee gedane bewijsaanbod in strijd is met de goede procesorde en moet worden gepasseerd, omdat onduidelijk is op welke correcties de stellingname betrekking heeft en niet valt in te zien waarom deze stelling in de beroepsfase niet eerder is opgeworpen dan ter zitting.

2.18.

De omstandigheid dat de inkoopverklaringen niet voldoen aan alle vereisten die daaraan in artikel 4a, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking worden gesteld, betekent niet zonder meer dat de margeregeling niet van toepassing is. Het ligt op de weg van belanghebbende om op andere wijze aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling is voldaan. In dit geval komt dat erop neer dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat hij de goederen heeft verkregen van een leverancier die ter zake van de levering van het goed aan hem geen aftrek van voorbelasting heeft genoten. Belanghebbende heeft in dat verband weliswaar gesteld dat zijn leveranciers hoofdzakelijk particulieren zijn zodat zij reeds daarom geen aftrek van voorbelasting hebben genoten, maar hij heeft daarvoor geen aanvullende bewijsstukken overgelegd. Dat had wel op zijn weg gelegen, aangezien de inspecteur ter zake van de in geschil zijnde leveringen gemotiveerd heeft betwist dat de leverancier een particulier is. Andere feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling is voldaan heeft belanghebbende gesteld noch aannemelijk gemaakt. Belanghebbende is daarom niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.

2.19.

Naar de rechtbank begrijpt heeft belanghebbende zich nog op het standpunt gesteld dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan het opleggen van de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2016 en 2017, omdat de controle over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (hierna: 2015) niet heeft geleid tot correcties met betrekking tot de omzetbelasting. De relevante feiten en omstandigheden in 2015 waren volgens belanghebbende gelijk aan de feiten en omstandigheden in 2016 en 2017.

De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat de controlerend ambtenaar – naar achteraf bleek ten onrechte – heeft geconcludeerd dat belanghebbende de gehele omzet over het tijdvak 2015 tegen het hoge tarief heeft aangegeven. Om die reden heeft de controlerend ambtenaar de inkopen niet verder beoordeeld en is een correctie over het tijdvak 2015 achterwege gebleven.

De rechtbank overweegt dat wat de inspecteur stelt, ook is vermeld in paragraaf 5.2 van het controlerapport. Gelet daarop valt niet in te zien waarom het niet verder controleren van de inkopen over het tijdvak 2015 bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk kan hebben gewekt dat belanghebbende in 2015 voldeed aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.

2.20.

Gelet op het voorgaande zijn de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2016 en 2017 terecht aan belanghebbende opgelegd.

Hoogte naheffingsaanslagen

2.21.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur de correcties ten onrechte heeft berekend over de bruto verkoopprijs. Naar de rechtbank begrijpt kan belanghebbende de verschuldigde omzetbelasting niet meer verhalen op de kopers, zodat de omzetbelasting moet worden geacht in de verkoopprijs te zijn begrepen. De rechtbank heeft de inspecteur ter zitting voorgehouden dat bij de berekening van de totale correctie per tijdvak, anders dan in de tabellen op pagina 9 en 10 van het controlerapport, is uitgegaan van een correctie over de bruto verkoopprijs. De inspecteur heeft dit ter zitting bevestigd en geconcludeerd tot vermindering van de naheffingsaanslagen tot aanslagen waarbij de correcties worden bepaald door uit te gaan van 21/121e deel van de verkoopprijs. De rechtbank beslist dienovereenkomstig. Dat betekent dat de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2016 wordt verminderd tot € 6.211 en de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak wordt verminderd tot € 7.535. De beroepen zijn daarom in zoverre gegrond.

Beschikkingen belastingrente

2.22.

Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de beschikkingen inzake de belastingrente. Nu de naheffingsaanslagen over de tijdvakken 2016 en 2017 worden verminderd (zie 2.21), moeten de daarbij gegeven beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig worden aangepast. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de periode waarover de belastingrente wordt berekend door de inspecteur is beperkt tot 1 april 2019 (zie 2.7).

Verzuimboeten

2.23.

De inspecteur heeft bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzuimboeten opgelegd van 10% van de nageheven omzetbelasting.

2.24.

De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboeten in overeenstemming met de wettelijke bepaling aan belanghebbende zijn opgelegd en overeenkomstig het geldende beleid2 zijn vastgesteld op 10% van de nageheven omzetbelasting. Het beboetbare feit is begaan, aangezien belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de margeregeling van toepassing is op de door hem verrichte leveringen (zie overwegingen 2.16 tot en met 2.20). Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd, maar daarvan is in dit geval geen sprake.

2.25.

De rechtbank heeft de naheffingsaanslagen over het tijdvak 2016 en 2017 verminderd (zie 2.21), zodat de daarbij opgelegde verzuimboeten dienovereenkomstig dienen te worden verminderd tot € 621 (2016), respectievelijk € 753 (2017). De rechtbank ziet aanleiding om de boeten verder te matigen tot € 300 (2016) respectievelijk € 400 (2017). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de naheffingsaanslagen als zodanig al een grote impact op belanghebbende hebben, aangezien belanghebbende – gelet op zijn winstmarge en de hoogte van de nageheven omzetbelasting – verlies leidt op zijn handel.

Conclusie

2.26.

De beroepen zijn daarom gegrond verklaard.

2.27.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase is reeds een kostenvergoeding toegekend. Ook krijgt belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 178 vergoed.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 20 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

<de rechter is verhinderd

te ondertekenen>

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.