Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:335, AWB - 20 _ 4911, 22 _ 236, 22 _ 237 en 22 _ 238

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:335, AWB - 20 _ 4911, 22 _ 236, 22 _ 237 en 22 _ 238

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 januari 2022
Datum publicatie
7 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:335
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4911, 22 _ 236, 22 _ 237 en 22 _ 238

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/4911, 22/236, 22/237 en 22/238

uitspraak van 19 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (Duitsland),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Motivering

Procesverloop

1.1.

Op 25 februari 2020 heeft de rechtbank een handgeschreven brief ontvangen van belanghebbende. In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“(…) Ik (…) maak bezwaar tegen 2015 omdat ik in Nederland al betaald heb (…) Punt een ik vraag u deze aanslagen te herzien. Punt twee als ik dan iets betalen moet u mij een betalingsregeling te geven en hierbij gaat het om [aanslagnummer].H.67.01 bedrag 1716,- [aanslagnummer].H.77.01 1877,-. (…)”.

1.2.

De rechtbank heeft de brief van 25 februari 2020 aangemerkt als een beroepschrift tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2016 met aanslagnummer [aanslagnummer].H.67.01 (zaaknummer 20/4910) en de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2017 met aanslagnummer [aanslagnummer].H.77.01 (zaaknummer 20/4911). De rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 27 februari 2020 verzocht om een afschrift van de uitspraken op bezwaar te overleggen. Op 23 maart 2020 heeft de rechtbank aanvullende stukken van belanghebbende ontvangen. Daarbij zaten echter geen uitspraken op bezwaar.

1.3.

De griffier heeft belanghebbende bij brief van 30 maart 2020 medegedeeld dat enkel een beroep kan worden ingediend tegen een uitspraak op een tegen een aanslag ingediend bezwaar. Ook heeft de griffier medegedeeld dat uit de aanwezige stukken niet kan worden afgeleid dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2016. De rechtbank heeft het stuk van 25 februari 2020 aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2016 en aan de inspecteur doorgezonden om in behandeling te nemen. De navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2016 (zaaknummer 20/4910) maakt daarom geen onderdeel meer uit van onderhavige procedure.

1.4.

Bij brief met dagtekening 1 april 2020, ontvangen door de rechtbank op 7 april 2020, heeft belanghebbende aanvullende stukken ingediend, waaronder een afschrift van de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015 met dagtekening 28 maart 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer].H.57.01. Verder is in de brief – voor zover hier van belang – het volgende vermeld: “Ik (…) maak bezwaar tegen de naheffingsaanslag 2015 (…) Ik verzoek ik u hierbij om kwijtschelding (…).

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend met betrekking tot de jaren 2016 en 2017 en de rechtbank geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het jaar 2015. Hieruit blijkt dat met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2015, 2016 en 2017 (nog) geen uitspraken op bezwaar zijn gedaan. Daarnaast heeft de inspecteur een afschrift overgelegd van de uitspraak op het bezwaar tegen de primitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.56.01) met dagtekening 14 februari 2020, waarin het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 niet-ontvankelijk is verklaard en het verzoek tot ambtshalve vermindering is afgewezen.

1.6.

De griffier heeft belanghebbende bij brief van 26 januari 2021 verzocht om aan te geven of de ambtshalve beslissing van de inspecteur op het bezwaar tegen de primitieve aanslag IB/PVV over het jaar 2015 ook onderdeel is van de beroepsprocedure.

1.7.

Belanghebbende heeft bij brief ingekomen bij de rechtbank op 12 maart 2021 aangegeven dat zijn beroep zich ook richt tegen de ambtshalve beslissing. Daarnaast is in de brief van belanghebbende – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“Naar aanleiding van uw brief deel ik u mee (…) de herziene beschikking [beschikkingsnummer].NB.77 weer mee zal nemen alstublieft want ik kom er niet uit. (…)”. Belanghebbende heeft een afschrift van de herziene beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen (hierna: NiNbi-beschikking) voor het jaar 2017 met dagtekening 12 februari 2021 en beschikkingsnummer [beschikkingsnummer].NB.77 bij zijn brief bijgevoegd.

1.8.

De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 6 mei 2021, ingekomen bij de rechtbank op 17 mei 2021, gereageerd op de brief van belanghebbende.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde [naam], en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Vooraf en ambtshalve

1.10.

De rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken waartegen zich het beroep van belanghebbende richt. Naar aanleiding daarvan is vast komen te staan dat het beroep van belanghebbende zich richt tegen de volgende besluiten:

-

de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015

-

de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015;

-

de navorderingsaanslag IB/PVV 2015;

-

de navorderingsaanslag IB/PVV 2017;

-

de NiNbi-beschikking 2017;

-

invorderingsmaatregelen van de ontvanger bij de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen.

1.11.

De griffie van de rechtbank heeft bij ontvangst van het beroepschrift slechts twee dossiers aangemaakt met zaaknummers 20/4910 (navorderingsaanslag IB/PVV 2016) en 20/4911 (navorderingsaanslag IB/PVV 2017). Dat is onvolledig, aangezien het beroep zich ook richt tegen andere besluiten (zie 1.10). De rechtbank heeft daarom de volgende nieuwe dossiers aangemaakt:

-

zaaknummer 22/236 (aanslag IB/PVV 2015);

-

zaaknummer 22/237 (navorderingsaanslag IB/PVV 2015);

-

zaaknummer 22/238 (NiNbi-beschikking 2017).

De stukken met betrekking tot de zaak met nummer 20/4911 worden geacht ook betrekking te hebben op de zaken met voornoemde nummers. Alle zaken zijn ook gezamenlijk ter zitting behandeld.

Aanslag IB/PVV 2015 (zaaknummer 22/236)

1.12.

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2020 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarnaast richt het beroep zich tegen de in het geschrift van 14 februari 2020 vervatte beslissing om de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 niet ambtshalve te verminderen.

1.13.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende het bezwaar buiten de bezwaartermijn heeft ingediend. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 is gedagtekend op 4 augustus 2017. Dat betekent dat de bezwaartermijn liep van 5 augustus 2017 tot uiterlijk 18 september 20171. Belanghebbende heeft pas op 12 januari 2020 een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend, die de inspecteur heeft aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015. Daarmee heeft belanghebbende te laat bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015. Er is gesteld noch gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

1.14.

Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015. Voordat tegen een dergelijke beslissing beroep kan worden ingesteld, moet namelijk op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, eerst bezwaar worden gemaakt. De inspecteur heeft weliswaar toestemming gegeven om prorogatie toe te passen, maar de rechtbank heeft ter zitting met partijen besproken dat zij zich met betrekking tot het jaar 2015 onvoldoende voorgelicht voelt om het beroep rechtstreeks te behandelen. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling. Het beroepschrift van 25 februari 2020 moet voor zover het betrekking heeft op de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering worden doorgezonden aan de inspecteur onder gelijktijdige mededeling daarvan aan belanghebbende, zodat deze het in behandeling kan nemen als bezwaarschrift.2 Deze mededeling is hierbij gegeven. Nu de inspecteur reeds over dit beroepschrift beschikt, zal de rechtbank afzien van het opdragen van de griffier om het beroepschrift door te sturen aan de inspecteur.

Overige besluiten (zaaknummers 20/4911, 22/237 en 22/238)

1.15.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beroepen voor zover zij zich richten tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2017 en de NiNbi-beschikking 2017 eveneens niet-ontvankelijk. Ook hiervoor geldt dat voordat tegen dergelijke beslissingen beroep kan worden ingesteld, eerst grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bezwaar moet worden gemaakt. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2017 en de NiNbi-beschikking 2017.

1.16.

Het beroepschrift van 25 februari 2020, voor zover het betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2017, moet worden doorgezonden aan de inspecteur, zodat deze het in behandeling kan nemen als bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2017. De brief van belanghebbende met dagtekening 1 april 2020 moet aan de inspecteur worden doorgezonden, zodat deze het in behandeling kan nemen als bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015. Tot slot, moet de brief van belanghebbende van 12 maart 2021 worden doorgezonden aan de inspecteur, zodat deze het in behandeling kan nemen als bezwaarschrift tegen de NiNbi-beschikking 2017. Ter zitting is met de gemachtigde besproken dat voornoemde stukken aan de inspecteur worden doorgezonden om in behandeling te worden genomen als bezwaren tegen de betreffende besluiten. De inspecteur zal dan ook uitspraken moeten doen op deze bezwaren van belanghebbende. Nu de inspecteur reeds over voornoemde stukken beschikt, zal de rechtbank afzien van het opdragen van de griffier om de betreffende stukken door te sturen aan de inspecteur.

Invorderingskwesties

1.17.

Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om kwijtschelding van de openstaande belastingschulden en wenst – naar de rechtbank begrijpt – ook een oordeel over de rechtmatigheid van een beslaglegging (waaronder het betekenen van een dwangbevel).

1.18.

De rechtbank overweegt als volgt. De invordering van belastingen wordt uitgevoerd met toepassing van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger van de Belastingdienst. De belastingrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over een besluit dat is genomen op grond van de Invorderingswet 1990. Voor bepaalde besluiten wordt een uitzondering gemaakt. In die gevallen is de belastingrechter wel bevoegd. De beslissing van de invorderingsambtenaar over een kwijtscheldingsverzoek valt niet onder een van de uitzonderingen. Ook de beslissing van de ontvanger van de Belastingdienst tot betekening van beslag en de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is niet als zodanig aangemerkt. Tegen de afwijzende beschikking van de invorderingsambtenaar op een verzoek om kwijtschelding staat op grond van artikel 24 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zogenoemd administratief beroep open bij de directeur. Indien belanghebbende vervolgens tegen de beslissing op administratief beroep door de directeur wenst op te komen, staat eveneens geen beroep open bij de (fiscale) bestuursrechter. In dit geval kan uitsluitend een vordering bij de civiele rechter worden ingesteld. Een geschil met de ontvanger van de Belastingdienst over de rechtmatigheid van een door de ontvanger gelegd beslag kan belanghebbende eveneens voorleggen aan de civiele rechter.3 Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de invorderingskwesties.

Tot slot

1.19.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar in verband met de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 ongegrond verklaard en het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn voor het overige – voor zover de belastingrechter bevoegd is – aangemerkt als bezwaren tegen de betreffende besluiten en doorgezonden aan de inspecteur om als zodanig in behandeling te nemen.

1.20.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep met zaaknummer 22/236 ongegrond voor zover het ziet op het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar;

-

verklaart het beroep met zaaknummer 22/236 niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering;

-

verklaart de beroepen ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2017 en de NiNbi-beschikking 2017 niet-ontvankelijk;

-

draagt de inspecteur op het beroepschrift van 25 februari 2020 in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015;

-

draagt de inspecteur op het beroepschrift van 25 februari 2020 in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2017;

-

draagt de inspecteur op de brief van 1 april 2020 in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015;

-

draagt de inspecteur op de brief van 12 maart 2021 in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de herziene NiNbi-beschikking 2017 met dagtekening 12 februari 2021;

-

verklaart zich onbevoegd in verband met het verzoek om kwijtschelding;

-

verklaart zich onbevoegd te beslissen over de rechtmatigheid van een beslaglegging.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 19 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.