Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3392, AWB - 21 _ 1483

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3392, AWB - 21 _ 1483

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
23 juni 2022
Datum publicatie
28 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3392
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1483

Inhoudsindicatie

Verzuimboete bij naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/1483


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen


[belanghebbende] , uit [woonplaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 februari 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 21 augustus 2020 tot en met 20 november 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ten bedrage van € 123 opgelegd en bij gelijktijdige beschikking een verzuimboete van € 55 vastgesteld (de boetebeschikking) (aanslagnummer [aanslagnummer 1]).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft de dag voorafgaande aan de zitting – vanwege zijn reistijd in verhouding tot de duur van de zitting en zijn reiskosten – verzocht om digitaal of telefonisch deel te kunnen nemen aan de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat belanghebbende geen omstandigheden heeft aangevoerd die honorering van het verzoek op een zodanige korte termijn voor de zitting rechtvaardigen. Belanghebbende heeft de rechtbank vervolgens in kennis gesteld dat hij niet aanwezig zou zijn bij de zitting van 9 juni 2022.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Aan de zitting heeft deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur]. Belanghebbende was niet aanwezig.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds 21 mei 2016 houder van een auto van het merk en type [merk] met kenteken [kenteken].

2.2.

Belanghebbende heeft de verschuldigde motorrijtuigenbelasting tot en met het tijdvak van 21 februari 2020 tot en met 20 mei 2020 steeds voldaan via automatische incasso. Op 19 juni 2020 is de automatische incasso beëindigd vanwege de opheffing van de bankrekening van belanghebbende. Een gedeelte van de betaling over dit tijdvak is door belanghebbende gestorneerd. Voor het gestorneerde bedrag is door de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer 1]). Ter zake van dit tijdvak is geen verzuim geregistreerd en aan belanghebbende is geen verzuimmededeling gezonden.

2.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 21 mei 2020 tot en met 20 augustus 2020 een rekening gestuurd tot betaling van een bedrag van € 123 aan motorrijtuigenbelasting. De uiterste betaaldatum was 11 augustus 2020. Belanghebbende heeft op 3 juli 2020 het verschuldigde bedrag over dit tijdvak per bank overgemaakt op de rekening van de Belastingdienst onder vermelding van een onjuist betalingskenmerk. Belanghebbende heeft het betalingskenmerk [betalingskenmerk] gebruikt in plaats van [betalingskenmerk]. Het bedrag is op 22 juli 2020 door de Belastingdienst aan belanghebbende teruggestort. Belanghebbende heeft het bedrag niet opnieuw aan de Belastingdienst overgemaakt.

2.4.

De inspecteur heeft, vanwege het uitblijven van een betaling voor het tijdvak 21 mei 2020 tot en met 20 augustus 2020 een naheffingsaanslag over dat tijdvak van € 123 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer 1]). Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende een verzuimmededeling gezonden.

2.5.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 21 augustus 2020 tot en met 20 november 2020 met dagtekening 24 augustus 2020 een rekening gestuurd tot betaling van een bedrag van € 123 aan motorrijtuigenbelasting. De inspecteur heeft, vanwege het uitblijven van de betaling, een naheffingsaanslag met de bestreden boete opgelegd.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende heeft uitdrukkelijk verklaard niet op te komen tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 21 augustus 2020 tot en met 20 november 2020. Belanghebbende heeft wel gronden aangevoerd ten aanzien van de handelwijze van de inspecteur in de bezwaarfase.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat de boetebeschikking ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd en moet worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.3.

Het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen is een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen.1 De inspecteur legt op basis van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) een verzuimboete van 1% procent van het wettelijk maximumbedrag op, tenzij belanghebbende in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest. In het laatste geval wordt geen boete opgelegd, maar een verzuimmededeling gezonden.2

3.4.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een eerste verzuim of een tweede verzuim in dit tijdvak. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat in dit geval sprake is van een tweede verzuim, zodat aan belanghebbende een boete van € 55 kan worden opgelegd. Volgens de inspecteur was belanghebbende namelijk over het voorafgaande tijdvak 21 mei 2020 tot en met 20 augustus 2020 ook in verzuim. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het verzuim over het onderhavige tijdvak moet worden aangemerkt als een eerste verzuim, zodat er geen boete kan worden opgelegd. Volgens belanghebbende is er geen sprake van een eerder verzuim over het tijdvak 21 mei 2020 tot en met 20 augustus 2020, omdat hij de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over dat tijdvak heeft betaald, maar de Belastingdienst dit bedrag niet heeft verwerkt en heeft teruggestort.

3.5.

De rechtbank overweegt als volgt.

3.5.1.

Vast staat dat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 21 augustus 2020 tot en met 20 november 2020 niet (tijdig) heeft betaald. Er is dus sprake van een verzuim waarvoor in beginsel een verzuimboete kan worden opgelegd.

3.5.2.

Dit verzuim moet worden aangemerkt als een eerste verzuim binnen een periode van één jaar voorafgaand aan het onderhavige tijdvak. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk geen sprake van een eerder verzuim over het tijdvak 21 mei 2020 tot en met 20 augustus 2020. Belanghebbende heeft – door de bijschrijving omstreeks 3 juli 2020 van het bedrag van € 123 op de rekening van de Belastingdienst – de motorrijtuigenbelasting die hij over dat tijdvak had te voldoen, betaald. Dat belanghebbende bij de betaling een onjuist betalingskenmerk heeft gebruikt waardoor de betaling is teruggestort, heeft in dit geval niet tot gevolg dat belanghebbende de verschuldigde belasting niet op tijd zou hebben betaald. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende een fout heeft gemaakt, en dat abusievelijk en buiten de wil van belanghebbende om de betaling is teruggestort. De inspecteur heeft ter zitting ook verklaard niet te twijfelen aan de goedwillendheid van belanghebbende. Voor het constateren van een verzuim over het tijdvak 21 mei 2020 tot en met 20 augustus 2020 bestaat dus geen grond, nu de belasting tijdig is betaald.3

3.5.3.

De inspecteur heeft ter zitting nog aangevoerd dat terugbetaling door de Belastingdienst als gevolg van een fout bij de handmatige betaling van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor rekening en risico van de belastingplichtige moet komen, omdat voor de motorrijtuigenbelasting de mogelijkheid bestaat om via automatische incasso te betalen. Volgens de inspecteur is daarom de jurisprudentie van de Hoge Raad over de omzetbelasting4 niet van toepassing. De rechtbank verwerpt dit betoog. Het staat een belastingplichtige, en zo ook belanghebbende, vrij om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de verschuldigde motorrijtuigenbelasting via automatische incasso te betalen. In dat geval rust op de belastingplichtige, net als voor de omzetbelasting, de verantwoordelijkheid om zelf de verschuldigde motorrijtuigenbelasting aan de Belastingdienst over te boeken. Dit heeft hij ook gedaan. In zoverre ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de terugbetaling door de Belastingdienst, in afwijking van de jurisprudentie van de Hoge Raad, voor rekening en risico van belanghebbende te laten komen.

3.5.4.

Ook het betoog van de inspecteur dat materieel bezien sprake is van een derde verzuim in een periode van één jaar voorafgaand aan het onderhavige tijdvak, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de inspecteur bij de naheffingsaanslag over het tijdvak 21 februari 2020 tot en met 20 mei 2020 geen verzuimmededeling aan belanghebbende heeft gezonden.5

3.5.5.

Aangezien het verzuim van belanghebbende over het tijdvak 21 augustus 2020 tot en met 20 november 2020 moet worden aangemerkt als eerste verzuim, kon de inspecteur geen verzuimboete opleggen. De boete moet daarom worden vernietigd.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing