Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3475, 21/1021
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3475, 21/1021
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 27 juni 2022
- Datum publicatie
- 4 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3475
- Zaaknummer
- 21/1021
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag accijns (sigaretten), voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1021
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. J. Berns),
en
De inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 januari 2021.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 september 2020 een naheffingsaanslag accijns opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
2 Feiten
Op 28 juni 2019 is belanghebbende met een bakwagen van verhuurbedrijf “ [verhuurbedrijf] ” aangehouden door de politie. Belanghebbende had op het moment van aanhouding de sleutels van de bakwagen in zijn bezit. In de bakwagen zijn 151 dozen met 7.562 sloffen sigaretten van het merk Marlboro aangetroffen. In elke slof zaten 10 pakjes met 20 sigaretten, in totaal 1.512.400 stuks sigaretten. De pakjes sigaretten bevatten waarschuwingsteksten in de Duitse taal en waren niet voorzien van accijnszegels.
Tijdens de aanhouding hebben de ambtenaren geconstateerd dat belanghebbende een aangebroken sigarettenpakje tevoorschijn haalde en daar een sigaret van begon te roken. Na de aanhouding van belanghebbende (bij fouillering) is geconstateerd dat dit aangebroken pakje overeenkwam met de in de bakwagen aangetroffen sigaretten. Op de bijrijder stoel werd ten slotte nog een plastic tas aangetroffen waarin eenzelfde soort slof sigaretten zat als in de bakwagen werd aangetroffen.
In het proces-verbaal van bevindingen1 dat is opgemaakt van de aanhouding van belanghebbende is opgenomen dat belanghebbende tijdens de aanhouding heeft verklaard:
- -
-
dat hij de bakwagen op dat moment gebruikte om zijn familie te verhuizen;
- -
-
dat zijn vader de bakwagen twee dagen geleden had gehuurd; en
- -
-
dat de bakwagen leeg was.
De ambtenaren die belanghebbende aan hebben gehouden hebben bij verhuurmaatschappij ‘ [verhuurbedrijf] ’ nagevraagd door wie en wanneer de bakwagen is gehuurd. Aan hen werd medegedeeld dat de bakwagen op 6 juni 2019 was gehuurd door iemand anders dan de vader van belanghebbende.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende verhoord op de dag van de aanhouding. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt.2 Belanghebbende heeft in dit verhoor onder meer het volgende verklaard:
“(…)
Vraag: Wat deed u vanmorgen in Veghel toen de politie u daar aantrof;
Antwoord: Ik was een sigaret aan het roken. Dit gaat over de strafzaak toch. Ik beroep me op mijn zwijgrecht.
Vraag: van wie is de vrachtauto die bij u is aangetroffen;
Antwoord: ik weet het niet.
Vraag: hoe komt het dat u het niet weet?
Antwoord: Ik weet het echt niet. Een ding dat ik echt niet wist is, is wat er achter in de wagen lagen. Ik dacht dat hij leeg was.
(…)
Vraag: de politie heeft de lading gezien. Er lagen sigaretten in. Hoe komen die sigaretten daarin?
Antwoord: ik weet het niet. We kregen de bakwagen niet eens open. Ik had er geen sleutel van. Ik wist niet dat er überhaupt iets in lag.
(…)
Vraag: wil u vrijwillig afstand doen van de inbeslaggenomen sigaretten?
Antwoord: ik wist niet dat ze daar waren. Ik heb geen idee gehad van de aanwezigheid van sigaretten.
Ik beroep me op mijn zwijgerecht
(…)
Vraag: wilt u aan uw verklaring nog iets toevoegen;
Antwoord: ja, ik heb nooit het idee gehad dat ik met iets illegaals bezig was. Ik wist niet dat de bus geladen was met iets überhaupt. Het liefst wil ik hier snel vanaf zijn, mijn school afmaken en verder gaan met mijn leven.
(..)”
De inspecteur heeft met dagtekening 2 september 2019 de naheffingsaanslag accijns aan belanghebbende opgelegd. Bij het opleggen van deze naheffingsaanslag heeft de inspecteur onder meer gebruik gemaakt van de hiervoor opgenomen gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De berekening van de opgelegde naheffingsaanslag is niet in geschil.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur de gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek onrechtmatig heeft verkregen. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat hij niet als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De inspecteur bestrijdt beide gronden van belanghebbende.
Heeft de inspecteur de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek op onrechtmatige wijze verkregen?
De naheffingsaanslag die de inspecteur heeft opgelegd is gebaseerd op gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende. Belanghebbende stelt dat uit de stukken van het dossier niet valt af te leiden wat de rechtsgrondslag is van het gebruik van deze gegevens en dat deze gegevens daarom moeten worden uitgesloten als bewijs.
De rechtsgrondslag voor het aan de inspecteur verstrekken van gegevens uit een strafrechtelijk onderzoek die voor de belastingheffing van belang kunnen zijn, is onder meer voorzien in de artikelen 55 en 80 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Hoewel het gebruikelijk is dat voorafgaand aan het verstrekken van strafrechtelijke gegevens aan de inspecteur daarvoor schriftelijk toestemming wordt gegeven door het openbaar ministerie, is dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad3 niet vereist. De rechtbank overweegt dat de gegevens die de inspecteur heeft verkregen uit het strafrechtelijk onderzoek van belang konden zijn voor de belastingheffing nu de naheffingsaanslag mede op deze gegevens is gebaseerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgrond van belanghebbende niet slaagt.
Kan belanghebbende als belastingplichtige worden aangemerkt?
Artikel 1 van de Wet op de accijns (hierna: WA) bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:
(…)
f. tabaksproducten.
2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste
lid bedoelde goederen.”
Artikel 2, eerste lid, van de WA bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:
(…)
b. het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving;”
Artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en derde lid van de WA bepaalt:
“1. De accijns wordt geheven van:
(…)
b. bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel b: de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;
(…)
3. Indien er voor eenzelfde accijnsschuld verscheidene schuldenaren zijn, zijn zij hoofdelijk tot betaling van deze schuld gehouden.”
De bewijslast dat belanghebbende kan worden aangemerkt als belastingplichtige rust op de inspecteur. Volgens de inspecteur is belanghebbende een persoon die de tabaksproducten voorhanden heeft gehad dan wel een persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is geweest in de zin van artikel 51, eerste lid, aanhef en letter b, van de WA. De inspecteur heeft belanghebbende daarom als belastingplichtige aangemerkt.
Belanghebbende betwist dat hij de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad of dat hij bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten betrokken is geweest. Voor het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten is volgens hem feitelijke beschikkingsmacht over de sigaretten vereist. Daarnaast stelt belanghebbende dat hij niet wist dat er onveraccijnsde sigaretten achterin de bakwagen lagen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarbij van belang dat de onveraccijnsde sigaretten in de bakwagen zijn aangetroffen die belanghebbende die dag tot zijn beschikking had (hij had de sleutel waarmee de bak geopend kon worden in zijn bezit) en waarmee hij die dag heeft gereden, dat voorin de bakwagen op de bijrijder stoel dezelfde onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen en dat belanghebbende tijdens de controle door de politie zelf één van de onveraccijnsde sigaretten opstak. Verder heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzage kunnen geven ten aanzien van wat zich op de dag van het aantreffen van de onveraccijnsde sigaretten daadwerkelijk heeft afgespeeld en wat daarbij de rol was van belanghebbende in het geheel. Daarbij wijst de rechtbank er onder meer op dat de verklaringen van belanghebbende op punten niet overeenkomen met hetgeen de ambtenaren hebben geconstateerd. Zo verklaarde belanghebbende dat de bakwagen leeg was en dat deze twee dagen eerder door zijn vader was gehuurd, maar bleek dat bij controle door de ambtenaren niet zo te zijn. Al het voorgaande in samenhang bezien acht de rechtbank voldoende om te oordelen dat belanghebbende de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad.
De stelling van belanghebbende dat hij geen wetenschap had van de onveraccijnsde sigaretten, wat daar ook van zij, slaagt niet. Zowel uit de wetsgeschiedenis4 als uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 20215, volgt dat wetenschap geen vereiste is voor het kunnen aanmerken van een persoon als belastingplichtige wegens de (betrokkenheid bij) het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen.