Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3479, 21/758

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3479, 21/758

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 juni 2022
Datum publicatie
4 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3479
Zaaknummer
21/758

Inhoudsindicatie

voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/758 en 21/759


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2022 in de zaak tussen


[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

De ontvanger van de belastingdienst, de ontvanger.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de twee uitspraken op bezwaar van de ontvanger van 2 februari 2021.

1.2.

Met dagtekening 16 oktober 2020 zijn dwangbevelen uitgereikt aan belanghebbende, waarbij er betekeningskosten in rekening zijn gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze betekeningskosten.

1.3.

De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De ontvanger heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft de beroepen op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [persoon] en de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] en namens de ontvanger: [inspecteur 1], [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3].

2 Feiten

2.1.

Met dagtekening 28 november 2019 zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd voor de jaren 2016 ([aanslagnummer].F01.6501) en 2018 ([aanslagnummer].F01.8501) naar te betalen bedragen van respectievelijk € 15.019 en € 1.417 (hierna: de naheffingsaanslagen).

2.2.

De uiterste betaaldatum van de naheffingsaanslagen is 12 december 2019. Belanghebbende heeft de naheffingsaanslagen niet voor de uiterste betaaldatum voldaan.

2.3.

Op 24 december 2019 is uitstel van betaling aan belanghebbende verleend.

2.4.

Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen. Op 6 juli 2020 heeft de inspecteur een brief gestuurd aan belanghebbende waarin hij aangeeft niet tegemoet te zullen komen aan het bezwaar. Op 28 augustus 2020 heeft de inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan. De inspecteur is ten aanzien van geen van de naheffingsaanslagen tegemoet gekomen aan de bezwaren van belanghebbende.

2.5.

Op 20 augustus 2020 is aan belanghebbende een kennisgeving van het vervallen van uitstel van betaling verzonden. De daarin aangegeven betaaltermijn is 14 dagen. Belanghebbende heeft de naheffingsaanslagen niet binnen deze 14 dagen betaald.

2.6.

Vanwege het uitblijven van betaling heeft de ontvanger op 23 september 2020 voor elk van de naheffingsaanslagen een aanmaning verzonden waarbij per aanmaning € 17 aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.

2.7.

Met dagtekening 16 oktober 2020 heeft de ontvanger ten aanzien van de naheffingsaanslagen dwangbevelen uitgereikt aan belanghebbende. Bij het dwangbevel dat ziet op de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2016 zijn betekeningskosten in rekening gebracht van € 1.371. Bij het dwangbevel dat ziet op de naheffingsaanslag voor het jaar 2018 bedragen de betekeningskosten € 163.

2.8.

Belanghebbende heeft op 20 oktober 2020 bezwaren ingediend tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten. Bij uitspraken op bezwaar van 2 februari 2021 zijn de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de betekeningskosten van de dwangbevelen terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.

3.2.

In artikel 12 van de Invorderingswet 1990 is bepaald dat indien een belastingplichtige na aanmaning in gebreke blijft, de invordering kan geschieden door een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.

3.3.

In artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen is bepaald dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling kosten verschuldigd zijn. De berekening van de betekeningskosten is tussen partijen niet in geschil.

3.4.

Artikel 9, lid 12 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat de verplichting tot betaling niet geschorst wordt door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift. Op grond van de Leidraad Invordering 20081 wordt een ingediend bezwaar echter in principe tevens aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling.

3.5.

Belanghebbende voert aan dat zij meerdere malen bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslagen zelf maar dat op deze bezwaren nooit inhoudelijk door de inspecteur is gereageerd. Gelet op het voorgaande is het verleende uitstel van betaling niet vervallen en zijn de betekeningskosten volgens belanghebbende ten onrechte in rekening gebracht. De inspecteur bestrijdt dit en wijst op de uitspraken op bezwaar gedaan op 28 augustus 2020.

3.6.

De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur bij afzonderlijke beschikkingen van 28 augustus 2020 uitspraken op bezwaar heeft gedaan met betrekking tot de naheffingsaanslagen. In deze uitspraken op bezwaar wordt voor de inhoudelijke motivering verwezen naar een brief van de inspecteur van 6 juli 2020. Naar het oordeel van de rechtbank is er uitspraak op bezwaar gedaan waarbij anders dan belanghebbende stelt wel inhoudelijk op haar bezwaren tegen de naheffingsaanslagen is gereageerd. Voor zover belanghebbende stelt dat op de door haar ingediende bezwaren die zijn ingediend na de hiervoor genoemde uitspraken op bezwaar nog opnieuw uitspraken op bezwaar moeten volgen, berust dat op een onjuiste veronderstelling. Het rechtssysteem is zo ingericht dat maar één keer uitspraak op bezwaar kan worden gedaan ten aanzien van één bepaalde belastingaanslag. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van belanghebbende niet.

3.7.

De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende na de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslagen brieven aan de inspecteur heeft verzonden die dienen te worden aangemerkt als beroepschrift, de inspecteur deze brieven als zodanig aan de rechtbank had moeten doorsturen. De ontvanger heeft hierover navraag gedaan bij de inspecteur die desgevraagd heeft verklaard dat geen beroep tegen de naheffingsaanslagen is ingediend. De rechtbank gaat er voor deze procedure daarom vanuit dat tegen de naheffingsaanslagen geen beroep is ingesteld. Belanghebbende heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij de naheffingsaanslagen omzetbelasting inhoudelijk wil bestrijden in een beroepsprocedure. Aan de gemachtigde van belanghebbende is voorgehouden dat dit alleen mogelijk is als daartoe tijdig beroepschriften zijn ingediend. Mogelijkerwijs dient een van de door belanghebbende aan de inspecteur ingezonden brieven te worden aangemerkt als een beroep tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting. In dat geval dient de inspecteur die brieven door te sturen aan de rechtbank. De rechtbank komt echter in het kader van deze procedure niet toe aan een beoordeling of dit zo is.

3.8.

De rechtbank concludeert dat, gelet op de wettelijke bepalingen, de betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht nu vaststaat dat belanghebbende is aangemaand, hij de betreffende naheffingsaanslagen niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan en er geen uitstel van betaling was verleend op het moment van betekening van de dwangbevelen.

Conclusie en gevolgen

Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 27 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.