Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3527, 20_9677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3527, 20_9677

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 juli 2022
Datum publicatie
8 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3527
Zaaknummer
20_9677

Inhoudsindicatie

aftrek giften, belastingrente, algemene beginselen behoorlijk bestuur

Uitspraak

Zittingsplaats: Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/9677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 november 2020 naar aanleiding van de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 1 juli 2020.1

1.2.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3.

De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, ter bijstand vergezeld door [naam] en [naam]. De inspecteur is zonder bericht niet verschenen. De inspecteur is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 maart 2022 aan De inspecteur van de Belastingdienst, PDB Den Haag t.a.v. CSB Team 3, op het postbusadres [postbusadres] te Den Haag, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 18 maart 2022 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen dat als volgt is opgebouwd.

Pensioen / AOW

€ 60.364

Aandeel inkomsten eigen woning

€ 1.685 (-/-)

Giften

€ 2.555 (-/-)

Aandeel voordeel sparen en beleggen

€ 543 (+)

Belastbaar inkomen

€ 56.667

2.2.

De inspecteur is afgeweken van de ingediende aangifte en heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.087 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 543 (aanslagnummer [aanslagnummer]). De aftrekbare giften zijn gecorrigeerd tot een bedrag van € 1.592.

2.3.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Aan het verzoek is gedeeltelijk tegemoet gekomen. De aftrekbare giften zijn gecorrigeerd tot een bedrag van € 1.593.

2.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring. Deze rechtbank heeft beslist dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard (zie 1.1). De zaak is als gevolg daarvan teruggewezen naar de inspecteur.

2.5.

De inspecteur heeft opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan en is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar. De aftrekbare giften zijn gecorrigeerd tot een bedrag van € 1.829.

3 Beoordeling door de rechtbank

Geschil en beoordeling

3.1.

De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op meer aftrek van uitgaven voor giften. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de belastingrente terecht en naar het juist bedrag in rekening is gebracht. Voorts beoordeelt de rechtbank of sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De beoordeling door de rechtbank vindt plaats aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de aftrek van uitgaven voor giften juist heeft vastgesteld. Dat geldt eveneens voor de in rekening gebrachte belastingrente. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Deelnamekosten [loterij]

3.3.

Onder een aftrekbare gift wordt onder andere verstaan een verplichte bijdrage aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI) waar geen directe tegenprestatie tegenover staat.2 Daarbij is van belang dat als gevolg van de verplichte bijdragen geen op geld waardeerbare aanspraak ontstaat.3

3.4.

Belanghebbende betoogt dat de door hem betaalde kosten voor deelname aan de [loterij] als uitgaven voor giften aftrekbaar zijn, nu deze instellingen door de Belastingdienst zijn aangemerkt als ANBI-instellingen.

3.5.

Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een gift. Belanghebbende heeft immers als gevolg van zijn betalingen voor deelname loten ontvangen waarmee hij kans maakt op prijzen. Van het ontvangen van de loten kan niet worden gezegd dat sprake is van een (meer dan) bijkomstig belang of een symbolische prestatie. De vergelijking die belanghebbende maakt met bijdragen aan kerkelijke instellingen gaat niet op. Hoewel kerkelijke instellingen wel gelegenheid bieden tot geloofsbelijdenis, is het daarvoor in zijn algemeenheid geen vereiste dat daartoe een bijdrage wordt geleverd. In zoverre is er bij dergelijke bijdragen dus geen sprake van een directe tegenprestatie. Dat de betalingen zijn gedaan aan een instelling die is aangemerkt als ANBI maakt het oordeel ook niet anders, omdat dat niet de enkele voorwaarde is voor de aftrek van giften.

Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat in het aangifteprogramma staat vermeld dat giften aan ANBI’s aftrekbaar zijn en dat de [loterij] de status van een ANBI heeft. Naar de rechtbank begrijpt doet belanghebbende hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep slaagt echter niet. Zoals reeds opgemerkt is de omstandigheid dat betalingen zijn gedaan aan een instelling die als ANBI is aangemerkt niet de enige voorwaarde voor aftrek. Het moet namelijk ook gaan om een gift.

Contante giften

3.6.

Als ‘andere giften’ zijn aftrekbaar, giften aan ANBI’s.4 Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden.5

3.7.

Belanghebbende betoogt – kortgezegd – dat op basis van zijn vrijgevigheid aannemelijk is dat de contante giften die hij heeft gedaan, zoals collectes aan de deur en in de kerk, daadwerkelijk zijn gedaan.

3.8.

De rechtbank stelt voorop dat zij – gelet op de hoeveelheid giften die belanghebbende doet – niet twijfelt aan de vrijgevigheid van belanghebbende. Dat is echter niet genoeg om te voldoen aan de bewijslast die op belanghebbende rust. Het is immers aan belanghebbende om de betreffende giften met schriftelijke bescheiden te staven. Daarover beschikt belanghebbende niet. De inspecteur heeft de contante giften van belanghebbende dan terecht in aftrek geweigerd.

Zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van recht

3.9.

Ter zitting heeft belanghebbende aan de orde gesteld dat de inspecteur zijns inziens zich niet houdt aan de eisen die zijn gesteld aan passende zorgvuldigheid bij de uitvoering van de belastingwetgeving. De inspecteur handelt in casus niet naar de standaarden die van hem verwacht mogen worden en maakt daarmee misbruik van zijn bevoegdheid. Ter illustratie verwijst belanghebbende naar de verstreken tijd tussen het doen van de aangifte en het door de inspecteur opleggen van de aanslag.

3.10.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld of dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. De rechtbank wijst daarbij op het massale proces waarbij de inspecteur gehouden is aangiften te verwerken. De van de inspecteur te verlangen zorgvuldigheid brengt mee dat hem bij de uitvoering van zijn taken in dat massale proces een zekere vrijheid toekomt bij de inrichting van zijn werkzaamheden binnen de wettelijke mogelijkheden en termijnen. Dat komt er kortgezegd op neer dat de inspecteur (in beginsel) de volledige aanslagtermijn mag benutten voor het opleggen van de aanslag. Dat maakt nog niet – anders dan belanghebbende meent – dat de inspecteur onzorgvuldig handelt of misbruik maakt van zijn bevoegdheid.

Gelijkheidsbeginsel

3.11.

Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat sprake is van ongelijke behandeling door de inspecteur nu de giftenaftrek niet wordt geweigerd bij belastingplichtigen van wie de aangiften niet handmatig worden gecontroleerd en dus geautomatiseerd worden afgedaan.

3.12.

Van een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien (a) een begunstigend beleid wordt gevoerd dan wel (b) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of (c) de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Op belanghebbende rust de bewijslast dat sprake is van ongelijke behandeling door de inspecteur. Dat belanghebbende meent dat een dergelijke bewijslastverdeling onredelijk is doet de rechtbank niet leiden tot een ander oordeel. Belanghebbende doet immers een beroep op het beginsel. Het is dan aan belanghebbende om op enigerlei wijze zijn standpunt te onderbouwen. Belanghebbende heeft zijn stelling niet voldoende onderbouwd en heeft daarmee niet voldaan aan zijn bewijslast. Deze beroepsgrond slaagt dus niet. Daarbij merkt de rechtbank op dat hetgeen belanghebbende ervaart geen rechtsongelijkheid is maar kansongelijkheid.

Belastingrente

3.13.

Belanghebbende heeft tot slot aangevoerd dat de periode waarover belastingrente is berekend te ruim is genomen, omdat de inspecteur inefficiënt is geweest bij het opleggen van de aanslag. Het is onredelijk om een belastingplichtige voor een periode van drie jaren in onzekerheid te laten over de juistheid van de ingediende aangifte en hem vervolgens te confronteren met belastingrente.

3.14.

Vast staat dat de in rekening gebrachte belastingrente is berekend conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving. De belastingrente is dus terecht en naar het juiste bedrag in rekening gebracht.

Naar de rechtbank begrijpt doet belanghebbende (ook) in dit kader ten aanzien van de berekeningsperiode van de belastingrente een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank verwerpt echter dat betoog (zie 3.10). Deze beroepsgrond slaagt dan niet.

Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat de hoogte van het belastingrentepercentage onredelijk is. Ook dat betoog slaagt niet. Met betrekking tot de redelijkheid van het bepaalde in artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in algemene zin heeft te gelden dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.6

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing