Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3528, 20_9513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3528, 20_9513

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 juli 2022
Datum publicatie
8 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3528
Zaaknummer
20_9513

Inhoudsindicatie

compromisuitspraak

Uitspraak

Zittingsplaats: Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/9513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] ([land]), belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

De inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op het verzoek van 11 mei 2020.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.201.

1.3.

Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 202 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd.

1.4.

Belanghebbende is in beroep gekomen tegen een uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2017. In dat kader zijn ook stukken inzake 2018 ingestuurd. In dat verband heeft de inspecteur zich verweerd voor zowel het jaar 2017 als het jaar 2018. Ter zitting is gebleken dat het belanghebbende alleen om 2018 gaat. De rechtbank gaat ervan uit – gelet op het verloop van de zitting en het ter zitting bereikte compromis – dat partijen instemmen met rechtstreeks beroep.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

2 Beoordeling door de rechtbank

2.1.

Voorafgaand aan de zitting was tussen partijen al niet meer in geschil dat belanghebbende niet premieplichtig is, dat belanghebbende kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is, en dat er recht bestaat op een aftrek eigen woning van € 1.111. Het resterende geschil betrof de aftrek van zorgkosten en de opgelegde verzuimboete. Ter zitting hebben partijen daarover een compromis bereikt. Dat compromis houdt in dat de in 2018 opgevoerde zorgkosten in aftrek worden toegestaan en dat de verzuimboete gehandhaafd blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.

2.2.

Omdat de rechtbank hier ter beoordeling de aanslag IB/PVV 2018 van 26 februari 2020 heeft, leidt dat tot het volgende oordeel.

2.3.

De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV 2018 met het bedrag van de premie volksverzekeringen en tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.650 met toepassing van het IB-deel van de geldende heffingskortingen. De in rekening gebrachte belastingrente wordt in overeenstemming daarmee verminderd. De verzuimboete blijft in stand.

3 Conclusie en gevolgen

3.1.

Het beroep is gegrond. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Ter zitting zijn partijen in het kader van hun compromis overeengekomen dat deze vergoeding € 800,- bedraagt.

4 Beslissing