Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3531, 21_865

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3531, 21_865

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 juli 2022
Datum publicatie
8 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3531
Zaaknummer
21_865

Inhoudsindicatie

naheffingsaanslag accijns, art. 51, eerste lid onderdeel b, evenredigheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende,

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 februari 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 3.060 en daarbij € 27 belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer]).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, mr. R.W.J.L. Loonen van Boumans en Partners advocaten kantoorhoudende te Heerlen en namens de inspecteur, [inspecteur].

2 Feiten

In de woning van belanghebbende heeft op 5 november 2019 een doorzoeking plaatsgevonden door de politie. In de woning zijn 16.000 sigaretten aangetroffen. De pakjes waar de sigaretten in zaten waren niet voorzien van accijnszegels. De aangetroffen sigaretten zijn in beslag genomen.

3 Beoordeling door de rechtbank

Geschil en oordeel

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag accijns terecht is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende de onderhavige accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de accijns (WA). Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het evenredigheidsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden. De beoordeling door de rechtbank vindt plaats aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Voorts is geen sprake van een schending van het evenredigheidsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Belastbaar feit

3.3.

Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder andere tabaksproducten.1 Ter zake van de uitslag tot verbruik van onder andere tabaksgoederen wordt accijns verschuldigd.2 Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving.3

Er is geen accijns verschuldigd ter zake van door particulieren voor eigen behoefte verkregen en door henzelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland vervoerde accijnsgoederen.4 Geacht wordt dat sigaretten niet voor eigen behoeften voorhanden worden gehouden indien de gehouden sigaretten de hoeveelheid van 800 stuks overschrijden, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.5

3.4.

Belanghebbende heeft betoogd dat de sigaretten werden gehouden voor eigen gebruik.

3.5.

Naar het oordeel van de rechtbank slaagt belanghebbendes betoog niet. Niet gesteld is dat belanghebbende de sigaretten zelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland heeft vervoerd. Daarnaast wordt – gelet op de hoeveel aangetroffen sigaretten in belanghebbendes woning – geacht dat zij deze niet voor eigen gebruik voorhanden heeft gehad. Er is in dat kader geen tegenbewijs geleverd. Voor dat geval is niet in geschil dat sprake is van een belastbaar feit.

Belastingplicht

3.6.

Indien sprake is van een belastbaar feit zoals hier aan de orde wordt de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is.6

3.7.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij geen wetenschap had of behoorde te hebben van de onveraccijnsde accijnsgoederen.

3.8.

Uit de wetsgeschiedenis7 volgt dat wetenschap geen vereiste meer is voor het kunnen aanmerken van een persoon als accijnsplichtig wegens (betrokkenheid bij) het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen.8 Ook het Unierecht vereist geen wetenschap.9 Voor dat geval is verder niet in geschil dat belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt.

Algemene beginselen behoorlijk bestuur

3.9.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en verwijst daarbij onder meer naar het evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende stelt dat de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in verhouding tot haar inkomen erg hoog is. De inspecteur heeft volgens belanghebbende aan die omstandigheid onvoldoende rekenschap gegeven bij het opleggen van de aanslag. Verder is het volgens belanghebbende onzorgvuldig dat de inspecteur een mediationverzoek heeft afgewezen.

3.10.

De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een naheffing van accijns waarvan het tarief rechtstreeks voortvloeit uit de wettelijke bepalingen in de WA. De inspecteur komt daarbij geen beoordelings- of beleidsvrijheid toe. Daarbij is het inherent aan een tariefstelling voor accijnsgoederen dat deze bij grotere hoeveelheden aan accijnsgoederen tot een hoge(re) belastingschuld kunnen leiden. Het is dan niet aan de rechter aan deze tariefstelling voorbij te gaan op grond van het evenredigheidsbeginsel. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld. De bezwaarprocedure is naar behoren doorlopen. Dat de inspecteur niet heeft ingestemd met het mediationtraject maakt niet dat hij het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Daarbij verdient opmerking dat aan belanghebbende voldoende gelegenheid is geboden om te worden gehoord.

Belastingrente

3.11.

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing