Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3535, 21_413

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3535, 21_413

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 juni 2022
Datum publicatie
4 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3535
Zaaknummer
21_413

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Zittingsplaats: Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats], belanghebbende,

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 december 2020.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd en daarbij verzuimboeten van € 50 en € 68 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer]).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en namens de inspecteur, [inspecteur].

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft, hoewel hij daartoe is uitgenodigd, geen aangifte omzetbelasting ingediend voor het tijdvak 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020.

2.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 augustus 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij gelijktijdige genomen beschikkingen heeft de inspecteur verzuimboetes opgelegd van € 68 wegens het niet tijdig doen van aangifte en van € 50 wegens het niet tijdig voldoen van omzetbelasting.

2.3.

Op 10 september 2020 heeft belanghebbende alsnog de aangifte omzetbelasting voor het tijdvak 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 ingediend.

2.4.

Met dagtekening 25 september 2020 heeft de inspecteur een verminderingsbeschikking omzetbelasting afgegeven conform de ingediende aangifte. De verzuimboete wegens het niet tijdig voldoen van omzetbelasting is vernietigd. De verzuimboete wegens het niet tijdig doen van de aangifte is gehandhaafd.

2.5.

Belanghebbende heeft op 12 november 2020 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde verzuimboeten.

2.6.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. De verzuimboete wegens het niet tijdig doen van de aangifte is daarbij gehandhaafd.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Voor het geval de rechtbank die vraag ontkennend beantwoordt beoordeelt de rechtbank voorts of de verzuimboete wegens het niet tijdig doen van de aangifte omzetbelasting (hierna: de verzuimboete) terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. De beoordeling door de rechtbank vindt plaats aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. De verzuimboete wegens het niet tijdig doen van de aangifte is echter terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Ontvankelijkheid bezwaar

3.3.

Hier is aan de orde het geval dat nadat een naheffingsaanslag is opgelegd, binnen de bezwaartermijn een aangifte wordt gedaan naar een lagere omzet dan de omzet waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd. In een dergelijk geval kan de indiening van dat aangiftebiljet in de regel niet anders worden opgevat dan dat de belastingplichtige daarmee aan de inspecteur tijdig kennis geeft bezwaar te maken tegen de opgelegde aanslag.1 Dat betekent dat de inspecteur belanghebbendes aangifte als bezwaar had moeten aanmerken. De rechtbank heeft ter zitting aan de orde gesteld of, voor het geval de rechtbank ervan uitgaat dat de aangifte als bezwaar dient te worden aangemerkt, de bestreden uitspraak van 18 december 2020 dan, mede gelet op de proceseconomie, zou kunnen worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. De inspecteur heeft in dat kader betoogd dat de verminderingsbeschikking is afgegeven in het kader van een verzoek om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag en dat het besluit van 18 december 2020 dient te worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Tegen die uitspraak op bezwaar is tijdig beroep ingesteld.

Aangezien belanghebbende met het indienen van de aangifte van 10 september 2020 tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag van 27 augustus 2020, heeft de inspecteur het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak op bezwaar is dus onjuist.

3.4.

Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad2 dient de rechtbank de zaak bij een onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in beginsel terug te wijzen naar de inspecteur. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet.3 De rechtbank ziet in dit geval voldoende aanleiding om van de hoofdregel van terugwijzing af te wijken en voorziet zelf in de zaak.

Verzuimboete

3.5.

In artikel 67b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) (tekst 2020) is bepaald dat, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de in artikel 10 van de AWR bedoelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 136 kan opleggen. Op grond van het bepaalde in paragraaf 22, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) legt de inspecteur in geval van een aangifteverzuim, niet betreffende loonbelasting, een boete op van 50 procent van het wettelijk maximum van artikel 67b, eerste lid, van de AWR. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd.

3.6.

Belanghebbende betoogt dat hij te laat aangifte heeft ingediend vanwege onder meer zijn medische en psychische toestand. Verder voert belanghebbende aan dat hij nooit verkeerde intenties heeft gehad bij het niet doen van de aangifte, maar dat hij ervan uitging dat hij geen aangifte hoefde in te dienen omdat hij gebruik maakte van de regeling ‘tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers’ (TOZO-regeling) en in die periode geen inkomsten had.

3.7.

Vast staat dat belanghebbende de aangifte omzetbelasting voor het tijdvak 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020, die door de inspecteur moest zijn ontvangen vóór 31 juli 2020, op 10 september 2020 heeft ingediend. Daarmee is sprake van een aangifteverzuim als bedoeld in artikel 67b van de AWR.

3.8.

De rechtbank vat belanghebbendes betoog op als een beroep op avas. Belanghebbende kan alleen met vrucht een beroep doen op avas indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij in de gegeven omstandigheden van hem alle in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig werd gedaan.4

Allereerst merkt de rechtbank op dat zij begrip heeft voor de medische en psychische situatie waar belanghebbende in verkeerde. Dat belanghebbende als gevolg van zijn persoonlijke omstandigheden in de betreffende periode leed aan depressie wordt niet in twijfel getrokken. Voor een succesvol beroep op avas geldt echter een streng toetsingskader. Het moet in de gegeven omstandigheden voor belanghebbende nagenoeg onmogelijk zijn geweest om hulp in te schakelen om zijn belangen ten aanzien van de aangifte omzetbelasting te behartigen. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting niet onderbouwd waarom hij daartoe niet in staat is geweest. Dat belanghebbende voor bepaalde (administratieve) zaken wel hulp heeft weten in te schakelen en dat heeft nagelaten met betrekking tot de aangifte omzetbelasting behoort tot zijn eigen risicosfeer. Immers ligt de verantwoordelijkheid en verplichting om aangifte te doen bij belanghebbende. In dat kader is ook niet van belang belanghebbendes veronderstelling om geen aangifte te hoeven doen. Dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van (financieel) ondersteunende maatregelen heeft niet tot gevolg dat hij wordt ontheven van zijn aangifteplicht. De van hem alle in redelijkheid te vergen zorg brengt mee dat hij zich in een dergelijk geval laat informeren over gevolgen daarvan voor zijn aangifteplicht. Het beroep van belanghebbende op avas wordt daarom afgewezen.

3.9.

De verzuimboete is naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht opgelegd. Er zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot matiging van de boete. De rechtbank acht de boete van € 68 dan ook passend en geboden.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing