Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3595, 21/3524
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3595, 21/3524
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 juni 2022
- Datum publicatie
- 5 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3595
- Zaaknummer
- 21/3524
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Zittingsplaats Roermond
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3524
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [woonplaats] belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 juli 2021.
De inspecteur heeft over het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig zijn verzuimboetes opgelegd, één van € 68 voor niet (tijdig) doen van aangifte (hierna: de verzuimboete wegens niet doen van aangifte) en één voor het niet betalen, zijnde een bedrag van € 150 (hierna: de verzuimboete wegens niet betalen).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard. Daarbij is de naheffingsaanslag omzetbelasting verminderd naar nihil. Tevens is de verzuimboete wegens niet betalen vernietigd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur] .
2 Feiten
Belanghebbende is een onderneming gestart onder de naam ‘ [naam] ’.
Met dagtekening 22 februari 2021 is aan belanghebbende een brief verzonden door de inspecteur met als onderwerp “Vaststelling belastingplicht (…)”. Hierin staat onder meer dat belanghebbende aangifte omzetbelasting dient te doen.
Belanghebbende heeft op 22 februari 2021 haar digitale account bij de belastingdienst geactiveerd en aangegeven dat zij de notificaties van de aangiften omzetbelasting per e-mail wenst te ontvangen. De notificatie van de aangifte omzetbelasting met betrekking tot het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 is digitaal verzonden.
Met dagtekening 5 maart 2021 heeft de inspecteur een brief verzonden aan belanghebbende waarin aan haar een btw-identificatienummer en een omzetbelastingnummer is toegekend. Tevens heeft de inspecteur met dagtekening 31 maart 2021 een brief verzonden aan belanghebbende waarin staat over welke aangiftetijdvakken belanghebbende aangiften omzetbelasting dient te doen, wat de uiterste ontvangstdata zijn voor de aangiften en de daarbij behorende betalingskenmerken.
De inspecteur heeft geen tijdige aangifte ontvangen en heeft toen de naheffingsaanslag opgelegd. Gelijktijdig heeft de inspecteur de verzuimboetes vastgesteld.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboetes. Daarbij is ten aanzien van de verzuimboetes aangevoerd dat belanghebbende geen papieren aangiftebiljet heeft ontvangen waar zij nog op aan het wachten was. Daarom is er sprake van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) en dienen de boetes te vervallen.
In de bezwaarfase is de naheffingsaanslag verminderd naar nihil en is de verzuimboete wegens niet betalen vernietigd. De verzuimboete wegens niet (tijdig) doen van aangifte is gehandhaafd door de inspecteur.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete wegens het niet (tijdig) doen van aangifte terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is de verzuimboete terecht opgelegd?
Namens belanghebbende is in het beroepschrift het volgende aangevoerd:
“Namens [belanghebbende] teken ik beroep aan tegen de afwijzing op het verzoek om de opgelegd
boete te verminderen. Mevrouw [belanghebbende] is startend ondernemer in de zorg en inmiddels na
overleg mijnerzijds vrijgesteld van btw voor haar activiteiten. Zij had blijkbaar over het
eerste kwartaal een eerste aangifte btw moeten doen, maar dit bericht heeft haar niet bereikt.
Zij ontving een naheffingsaanslag met boete, waarop wij bezwaar hebben gemaakt. De boete
werd echter niet verminderd. Wij verzoeken u om de boete alsnog te verminderen tot nihil.”
In het bezwaarschrift is namens belanghebbende het volgende aangevoerd: “Hierbij maak ik namens client bezwaar tegen zowel de aanslag als tegen de boete’s. Een btw aangifteformulier op papier heeft dient niet bereikt, en hebben we dus niet. Daarnaast is het ook de vraag of deze zelfstandig verpleegkundige in de zorg uberhaupt btw-plichtig is. Ik kom daar nog op terug.”
Ter zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat met de zinssnede ‘maar dit bericht heeft haar niet bereikt’ zoals opgenomen in het beroepschrift, bedoeld is dat het papieren aangiftebiljet haar niet heeft bereikt. Ook stelt belanghebbende dat de inspecteur, als hij de activiteiten van belanghebbende goed had beoordeeld, had kunnen zien dat deze activiteiten vrijgesteld zijn van omzetbelasting. Belanghebbende had dan ook niet als belastingplichtige voor de omzetbelasting moeten worden aangemerkt. Verder heeft de gemachtigde, eerst ter zitting, gesteld dat belanghebbende de brieven met dagtekening 5 maart 2021 en 31 maart 2021 niet heeft ontvangen.
De inspecteur heeft onbetwist gesteld dat belanghebbende meerdere malen, waaronder op 1 april 2021 en op 6 mei 2021, ingelogd heeft op haar persoonlijke digitale omgeving zodat zij gezien moet hebben dat de aangifte omzetbelasting beschikbaar was om ingevuld te worden.
Wettelijk kader
In artikel 67b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is bepaald dat, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, dan wel niet binnen de in artikel 10 van de AWR bedoelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 136 kan opleggen. Op grond van het bepaalde in paragraaf 22, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) legt de inspecteur in geval van een aangifteverzuim niet betreffende loonbelasting een boete op van 50 procent van het wettelijk maximum van artikel 67b, eerste lid, van de AWR. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. In het geval van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) wordt geen verzuimboete opgelegd.
Belanghebbende kan met vrucht een beroep doen op avas indien zij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan.1
Beoordeling
De rechtbank merkt op de eerst ter zitting ingenomen stellingen namens belanghebbende dat de brieven van de inspecteur met dagtekening 5 maart 2021 en 31 maart 2021 niet zijn ontvangen, ongeloofwaardig te achten. Dit gelet op het moment waarop die stellingen eerst betrokken zijn in combinatie met de inhoud van het beroepschrift en het zittingsverloop. Zo heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting aangegeven dat met ‘dit bericht’ in het beroepschrift het papieren aangiftebiljet is bedoeld, zoals ook genoemd in het bezwaarschrift. Ook heeft de gemachtigde ter zitting het meerdere keren gehad over ‘een eerste fout’, over het gegeven dat de communicatie over het doen van aangifte tussen belanghebbende en de adviseur niet goed was verlopen en dat men aan het wachten was op een papieren aangiftebiljet. Daaruit blijkt dat belanghebbende wel degelijk op de hoogte was van het gegeven dat zij aangifte moest doen. De rechtbank verwerpt de stellingen van belanghebbende in dit kader.
Vast staat dat belanghebbende niet tijdig aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2021 heeft gedaan. Daarmee is sprake van een aangifteverzuim als bedoeld in artikel 67b van de AWR. Belanghebbende was er voorts van op de hoogte dat zij aangifte moest doen – zie hiervoor - en heeft dit niet gedaan. Belanghebbende heeft ook niet alle in redelijkheid van haar te vergen zorg betracht om tijdig aangifte omzetbelasting te doen. Het wachten op een papieren aangiftebiljet – wat daar ook van zij – is niet te kwalificeren als het betrachten van voldoende zorg in dit kader. Ook de stelling dat de inspecteur bij een betere beoordeling van de werkzaamheden had kunnen zien dat de activiteiten van belanghebbende vrijgesteld waren van omzetbelasting, kan belanghebbende niet baten. Vast staat dat belanghebbende door haar eigen registratie is uitgenodigd voor het doen van aangifte en dit niet heeft gedaan.2
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank de verzuimboete wegens het niet doen van aangifte terecht opgelegd. De boete is ook passend en geboden.