Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3599, 21/631 en 21/632
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-06-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3599, 21/631 en 21/632
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 juni 2022
- Datum publicatie
- 5 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3599
- Zaaknummer
- 21/631 en 21/632
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/631 en 21/632
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [woonplaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 21 januari 2021 (jaar 2017) en 8 maart 2021 (jaren 2012 en 2013).
De inspecteur heeft met dagtekening 6 december 2013 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.595 (hierna: de aanslag IB/PVV 2012).
De inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 375 (hierna: de aanslag IB/PVV 2013).
De inspecteur heeft met dagtekening 4 augustus 2020 aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.024 (hierna: aanslag IB/PVV 2017) en belastingrente in rekening gebracht van € 146 (hierna: de rentebeschikking). Tevens heeft de inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de Inkomensafhankelijk bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 5.024 (hierna: de aanslag Zvw 2017).
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017. In dit bezwaar noemt belanghebbende echter ook de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013. De inspecteur heeft aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek ten aanzien van zowel 2012 als 2013 afgewezen. De bezwaren hiertegen zijn ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de verzoeken om ambtshalve verminderen met betrekking tot de jaren 2012 en 2013.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 deels gegrond verklaard in verband met dotaties aan de pensioenvoorziening en de fiscale oudedagsreserve.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De gemachtigde heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verzonden aan de inspecteur.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, haar partner, [naam] en de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
2 Feiten
Belanghebbende heeft zich in 2012 geregistreerd als ondernemer bij de Kamer van Koophandel.
In de jaren 2012 tot en met 2015 is belanghebbende uitgenodigd om aangifte IB/PVV te doen middels een aangiftebiljet voor particulieren. De resultaten van de onderneming zijn door belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) verantwoord.
De aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 zijn in overeenstemming met de aangiften van belanghebbende opgelegd. Daarbij zijn geen beschikkingen niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek gegeven.
In de aangifte IB/PVV 2017 heeft belanghebbende een winst uit onderneming aangegeven van € 13.123 hierop is in mindering gebracht de zelfstandigenaftrek van € 7.280 alsmede zelfstandigenaftrek voorgaande jaren van € 5.843 met betrekking tot de jaren 2012 en 2013.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 de zelfstandigenaftrek voorgaande jaren is geweigerd. Het verzamelinkomen en het bijdrage-inkomen zijn vastgesteld op € 5.024. Dit bedrag is berekend door op de aangegeven winst uit onderneming van € 13.123 te verminderen met de zelfstandigenaftrek van € 7.280 en MKB-winstvrijstelling van € 819.
In de bezwaarfase heeft de inspecteur – op verzoek van belanghebbende – rekening gehouden met een vrijval van de (ten onrechte gevormde) pensioenvoorziening voor een bedrag van € 1.200 en toevoeging aan de oudedagsreserve van € 1.404. Voorts is het inkomen uit werk en woning alsmede het bijdrage-inkomen vastgesteld op € 4.850. Dit bedrag is als volgt berekend.
Winst uit onderneming voor ondernemersaftrek |
13.123 |
Correctie dotatie pensioenvoorziening |
1.200 |
14.323 |
|
Toevoeging oudedagsreserve 9,8% van 14.323 |
-1.404 |
Zelfstandigenaftrek |
-7.280 |
Zelfstandigenaftrek voorgaande jaren |
0 |
5.639 |
|
MKB winstvrijstelling 14% van 5.639 |
-789 |
4.850 |
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 niet te hoog zijn vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of de verzoeken om ambtshalve vermindering met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 terecht zijn geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Dient belanghebbende in het gelijk te worden gesteld omdat de inspecteur te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan?
Belanghebbende is van mening dat, nu de inspecteur niet binnen zes weken uitspraak op bezwaar heeft gedaan, het beroep gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit betoog nu een wettelijke grondslag voor dit standpunt ontbreekt.
Heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering voor de jaren 2012 en 2013 terecht afgewezen?
Belanghebbende is in de kern van mening dat het verzoek om ambtshalve vermindering ten onrechte is afgewezen. Belanghebbende stelt dat rekening dient te worden gehouden wordt met de zelfstandigenaftrek voorgaande jaren met betrekking tot 2012 en 2013. Hiertoe heeft belanghebbende toegelicht dat zij geen mogelijkheid heeft gehad om reeds bij het doen van de aangiften IB/PVV 2012 en 2013 rekening te houden met de zelfstandigenaftrek omdat zij een aangiftebiljet voor particulieren heeft ontvangen waarin de gegevens van winst uit onderneming niet ingevuld konden worden. Daarom was belanghebbende gedwongen haar inkomsten als ROW aan te geven. Pas in het jaar 2016 werd het mogelijk om aan te geven dat sprake is van winst uit onderneming.
De inspecteur heeft bevestigd dat bij het inloggen met DigiD in de jaren 2012 en 2013 het niet mogelijk was om winst uit onderneming aan te geven. De inspecteur bestrijdt echter dat belanghebbende geen mogelijkheid had om haar inkomsten als winst uit onderneming aan te geven en de zelfstandigenaftrek te claimen. De inspecteur heeft verder ter zitting onbetwist gesteld dat belanghebbende middels een brief van de inspecteur reeds gewezen is op de mogelijkheid voor ondernemers om in te loggen met eigen gebruikersnaam en wachtwoord. Indien belanghebbende gebruik had gemaakt van deze mogelijkheid, kon zij winst uit onderneming verantwoorden en de zelfstandigenaftrek claimen.
Ten aanzien van het afwijzen van het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de inspecteur daarnaast gesteld dat ten tijde van het verzoek om ambtshalve vermindering de termijn van vijf jaar voor de jaren 2012 en 2013 reeds was verstreken. Naar de mening van de inspecteur zijn de verzoeken daarom terecht afgewezen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), in samenhang bezien met artikel 45aa, onder a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt kortgezegd een belastingaanslag niet ambtshalve verminderd indien vijf jaren zijn verstreken na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.
Vast staat dat het verzoek om ambtshalve vermindering voor beide jaren is gedaan op 17 augustus 2020. Gesteld noch aannemelijk geworden is dat het niet aan belanghebbende te wijten is dat zij niet binnen de hiervoor genoemde termijn van vijf jaren de verzoeken om ambtshalve vermindering heeft gedaan. Dit brengt mee dat voor beide aanslagen de vijfjaarstermijn is overschreden. Gelet hierop zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering voor de jaren 2012 en 2013 terecht afgewezen.
Heeft belanghebbende voor het jaar 2017 recht op zelfstandigenaftrek voorgaande jaren?
Belanghebbende is van mening dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek met betrekking tot de jaren 2012 en 2013. De inspecteur heeft dit gemotiveerd betwist.
Artikel 3.76 van de Wet IB 2001 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“6. De inspecteur stelt het bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit bedrag wordt afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Artikel 3.151, vierde, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. De niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt in de volgende negen kalenderjaren verrekend door in die jaren een verhoging van de zelfstandigenaftrek in aanmerking te nemen. Deze verhoging bedraagt maximaal het bedrag waarmee de winst de zelfstandigenaftrek van dat jaar overtreft. Verrekening van niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vindt plaats in de volgorde waarin deze niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek is ontstaan.
8. Het verrekenen van niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek in een volgend kalenderjaar vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. In de beschikking wordt tevens vastgesteld welk bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt verrekend. De inspecteur geeft de beschikking gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarmee de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt verrekend. Het bedrag van de verrekende niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld.
9. Rechtsmiddelen tegen de beschikking, bedoeld in het achtste lid, kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van het zevende lid.”
Bij de totstandkoming van dit artikel is in de Memorie van Toelichting onder meer het volgende opgenomen:
“In het zesde, achtste en negende lid zijn enkele formele, aan de systematiek van de verliesverrekening ontleende, bepalingen opgenomen omtrent het, bij door de inspecteur voor bezwaar vatbare beschikking, vaststellen en verrekenen van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek.”1
De rechtbank stelt vast dat op de aanslagbiljetten 2012 en 2013 geen niet- gerealiseerde zelfstandigenaftrek zijn vermeld. De aanslagbiljetten 2012 en 2013 bevatten dus niet een beschikking als bedoeld in artikel 3.76, zesde lid, van de Wet IB 2001. Gelet op het feit dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bepaling omtrent de vaststelling en verrekening van niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek aan de systematiek van de verliesverrekening is ontleend (zie 3.10), ziet de rechtbank aanleiding om de jurisprudentie betreffende de verliesverrekening naar analogie toe te passen. Uit die jurisprudentie is af te leiden dat slechts verliezen die bij beschikking zijn vastgesteld, voor verrekening in aanmerking komen.2 Dit geldt ook voor niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Nu in 2012 en 2013 niet bij beschikking een bedrag aan niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek is vastgesteld, kan van verrekening met de winst uit 2017 geen sprake zijn. Dit brengt mee dat de beroepen van belanghebbende ongegrond dienen te worden verklaard.