Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3668, AWB - 20 _ 9623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3668, AWB - 20 _ 9623

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 juli 2022
Datum publicatie
8 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3668
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9623

Inhoudsindicatie

wet tegemoetkoming loondomein. Inspecteur acht aannemelijk dat benodigde vakje is aangevinkt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9623

uitspraak van 5 juli 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 8 oktober 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) 2018 (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende ing. J.C. Maljaars, verbonden aan Hems Maljaars administratie en belastingadvies te Goes, vergezeld van [naam] en namens de inspecteur, [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en belanghebbende in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren. Belanghebbende heeft bij brief van 13 april 2022 stukken toegezonden, waarop de inspecteur bij brief van 2 mei 2022 heeft gereageerd. Bij aangetekende brief van 12 mei 2022 heeft de rechtbank partijen aangegeven dat zij een nadere mondelinge behandeling niet nodig acht en partijen verzocht om, indien zij wel een nadere mondelinge behandeling wensen, dat binnen vier weken na dagtekening aan te geven. Belanghebbende heeft gereageerd en aangegeven dat een nadere mondelinge behandeling niet nodig is. De inspecteur heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op de beschikking Wtl 2018;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de beschikking Wtl 2018;

-

draagt de inspecteur op de beschikking Wtl 2018 te wijzigen in die zin dat alsnog een tegemoetkoming loonkostenvoordeel arbeidsgehandicapte werknemer van € 6.000 wordt toegekend;

-

verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de (beschikkingen) Wtl 2019 en 2020;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.518;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft per 1 november 2017 de werknemer [werknemer] (de werknemer) in dienst genomen. Belanghebbende heeft ten behoeve van de werknemer tot 1 januari 2018 recht gehad op de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer.1

2.2.

Belanghebbende heeft in de aangifte loonheffingen over het tijdvak december 2017 op collectief niveau geen premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer geclaimd en op nominatief niveau de indicatie premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer niet aangevinkt.

2.3.

Op 13 maart 2018 heeft belanghebbende een correctieaangifte loonheffingen over het tijdvak 2017 gedaan, waarin zij op collectief niveau de premiekorting arbeidsgehandicapte werknemer heeft geclaimd.

2.4.

Belanghebbende heeft in de aangiften loonheffingen over 2018 een verzoek gedaan voor toekenning van het loonkostenvoordeel (LKV) voor de werknemer.

2.5.

Het UWV heeft op basis van de loonaangiften van belanghebbende over het jaar 2018 een voorlopige berekening gemaakt van de tegemoetkomingen uit de Wtl waar belanghebbende recht op heeft. Het UWV heeft deze berekening per brief van 12 maart 2019 aan belanghebbende kenbaar gemaakt. Op grond van de voorlopige berekening heeft belanghebbende recht op de volgende tegemoetkomingen:

Lage-inkomensvoordeel (LIV)

€ 4.674

Jeugd-LIV

€ 2.904

Totaalbedrag aan tegemoetkomingen

€ 7.578

2.6.

De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 23 juli 2019 vastgesteld dat belanghebbende conform de voorlopige berekening recht heeft op een totaalbedrag van € 7.578 aan tegemoetkomingen uit de Wtl.

2.7.

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende op grond van het overgangsrecht recht heeft op tegemoetkoming LKV arbeidsgehandicapte medewerker ten behoeve van de werknemer.

2.8.

Tussen partijen is enkel in geschil of is voldaan aan de in het overgangsrecht2 opgenomen voorwaarde dat in de laatste aangifte van 2017 – dan wel in een tijdig ingediend correctiebericht – op nominatief niveau de indicatie voor de premiekorting moet zijn aangevinkt.

2.9.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat in het op 13 maart 2018 ingediende correctiebericht het benodigde vinkje op nominatief niveau was gezet. Deze informatie is volgens belanghebbende als gevolg van een fout in de software niet bij de Belastingdienst binnengekomen. Belanghebbende stelt te kunnen bewijzen het vinkje te hebben vermeld in het betreffende correctiebericht. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nader bewijs te leveren. Belanghebbende heeft bij brief van 13 april 2022 nadere stukken ingediend. De inspecteur heeft in reactie daarop bij brief van 2 mei 2022 aangegeven aannemelijk te achten dat belanghebbende op nominatief niveau de premiekorting over het laatste aangiftetijdvak van 2017 heeft aangevraagd. Derhalve is tussen partijen niet langer in geschil dat belanghebbende ter zake van de werknemer recht heeft op toepassing van LKV arbeidsgehandicapte werknemer. De inspecteur heeft aangegeven dat alsnog Wtl 2018 kan worden toegekend, groot € 6.000. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist. Aan het verzoek van belanghebbende om eveneens over te gaan tot toekenning Wtl voor de jaren 2019 en 2020 kan de rechtbank niet tegemoetkomen, nu deze beroepsprocedure enkel betrekking heeft op de beschikking Wtl 2018. De bestreden uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2020 ziet immers enkel op de beschikking Wtl 2018.

2.10.

Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op de beschikking Wtl 2018. Voor het overige is het beroep niet-ontvankelijk.

2.11.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase bestaat geen recht op kostenvergoeding nu niet aannemelijk is dat sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid3.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 5 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.