Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3671, 21_1071 en 21_1072
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3671, 21_1071 en 21_1072
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 juli 2022
- Datum publicatie
- 8 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3671
- Zaaknummer
- 21_1071 en 21_1072
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2015 en 2016. ontvankelijkheid bezwaar en verzuimboete. beroep op afwezigheid van alle schuld slaagt niet.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1071 en 21/1072
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende
en
De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van inspecteur van 27 januari 2021.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 januari 2019 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 4.920 en belastingrente in rekening gebracht.
Met dagtekening 13 december 2019 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 369.
Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het bezwaar tegen de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2016 heeft de inspecteur ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken op bezwaar pro forma beroep ingesteld en, op een later moment, de gronden van de beroepen aangevuld.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Belanghebbende heeft in beide beroepen een conclusie van repliek ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur].
2 Feiten
2015
Met dagtekening 9 januari 2019 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen op 1 juli 2019 bezwaar gemaakt.
Op 27 januari 2021 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De inspecteur heeft het bezwaar in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dat verzoek heeft de inspecteur afgewezen.
2016
Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om zijn aangifte IB/PVV 2016 in te dienen. De uiterste datum om de aangifte in te dienen was volgens de aanmaning 17 november 2017.
In 2014 en op 19 april 2018 heeft belanghebbende een herseninfarct gehad.
Op 25 juli 2019 heeft belanghebbende alsnog een aangifte IB/PVV 2016 ingediend.
Met dagtekening 13 december 2019 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2016 met verzuimboete opgelegd. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete. Op 27 januari 2017 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de verzuimboete 2016 ongegrond verklaard.
Tussen partijen is voor het jaar 2015 in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij niet wenst dat de bezwaarfase voor het verzoek om ambtshalve vermindering wordt overgeslagen (prorogatie). Om die reden zal in deze uitspraak dan ook enkel worden ingegaan op de niet-ontvankelijkverklaring.
Voor het jaar 2016 is tussen partijen in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.
3 Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar 2015
De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Eerst zal de rechtbank echter weergeven wat hierover in de wet is opgenomen.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken1 en vangt aan met ingang van de dag na die waarop de aanslag aan belanghebbende is bekend gemaakt2, in dit geval is toegezonden3. Uitgaande van een verzending van de aanslag op de dag van de dagtekening, zijnde 9 januari 2019, zou de bezwaartermijn gestart zijn op donderdag 10 januari 2019 en eindigen op donderdag 20 februari 2019. Volgens de stempel van de Belastingdienst is het bezwaarschrift bij hen binnengekomen op 1 juli 2019. Het bezwaarschrift is dan buiten de termijn ingediend.
Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een bezwaarschrift ook tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Uit de dagtekening van het bezwaar blijkt dat het bezwaar is opgesteld op 24 juni 2019. Het kan dan ook niet voor die datum ter post zijn bezorgd. Dit betekent dat de bezwaartermijn is overschreden, zodat in beginsel een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien ‘redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest’, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is4.
Belanghebbende heeft medische omstandigheden aangedragen als reden voor de termijnoverschrijding. Uit de stukken in het dossier blijkt dat belanghebbende in 2014 en op 19 april 2018 een herseninfarct heeft gehad. De aanslag IB/PVV 2015 heeft een dagtekening van negen maanden na het tweede herseninfarct, namelijk 9 januari 2019. De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat hij in de periode waarin bezwaar kon worden gemaakt vanwege de eerdere herseninfarct(en) niet in staat was om tijdig een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen, dan wel iemand te vragen dat voor hem te doen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat de stelling van belanghebbende dat de inspecteur zijn beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) voor het jaar 2017 wel heeft gehonoreerd hem niet kan baten. De honorering van het beroep op avas voor 2017 ziet op de vernietiging van de over dat jaar opgelegde verzuimboete wegens het buiten de termijn indienen van de aangifte IB/PVV 2017. In de omstandigheid dat belanghebbende het herseninfarct in de aangifteperiode voor het jaar 2017 heeft gehad heeft de inspecteur kennelijk aanleiding gezien het beroep op avas te honoreren. Zoals hiervoor staat uitgelegd is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van verschoonbaarheid voor de bezwaarperiode van de aanslag IB/PVV 2015. Ook kan belanghebbende uit de honorering van avas voor 2017 niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat voor de aanslag IB/PVV 2015 het bezwaar ontvankelijk zou worden geacht, reeds omdat sprake is van toetsing van (de gezondheidssituatie van belanghebbende gedurende) verschillende perioden.
Met betrekking tot de verzuimboete 2016
De rechtbank beoordeelt vervolgens de opgelegde verzuimboete over 2016 en is van oordeel dat de verzuimboete terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De inspecteur kan een verzuimboete opleggen aan de belastingplichtige als deze niet (tijdig) heeft voldaan aan zijn aangifteverplichtingen.5 Hiervan is sprake als de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn zijn aangifte indient. De mate van verwijtbaarheid speelt bij een verzuimboete geen rol, tenzij sprake is van avas. Belanghebbende betwist niet dat hij zijn aangifte niet tijdig heeft ingediend, maar stelt dat sprake is van avas.
Voor een geslaagd beroep op avas rust op belanghebbende de last om aannemelijk te maken dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Om aan deze bewijslast te voldoen heeft belanghebbende gesteld dat sprake is van ernstige medische omstandigheden. Belanghebbende stelt dat hij hierdoor niet tijdig aan zijn aangifteverplichting over het jaar 2016 heeft kunnen voldoen. De periode tot wanneer belanghebbende tijdig aangifte kon doen voor het jaar 2016 liep tot 17 november 2017. Die periode is ruim na het herseninfarct van 2014 en vóór het herseninfarct op 19 april 2018. Als belanghebbende, zoals hij stelt, als gevolg van het herseninfarct in 2014 nog steeds niet in staat was om tijdig aan zijn fiscale verplichtingen te voldoen dan kan niet worden gezegd dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om ervoor te zorgen dat het verzuim niet zou plaatsvinden. Belanghebbende had bijvoorbeeld een derde kunnen inschakelen om zijn aangifte tijdig in te dienen. De rechtbank wijst het beroep op avas dan ook af. De boete is terecht opgelegd en naar het oordeel van de rechtbank ook passend en geboden.