Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3680, AWB - 20 _ 5303
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3680, AWB - 20 _ 5303
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 juli 2022
- Datum publicatie
- 7 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3680
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 5303
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting beschikbaar
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/5303
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.
Procesverloop
In het besluit van 31 juli 2019 (primair besluit) heeft de heffingsambtenaar aan verzoeker (onder andere) een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten opgelegd ten aanzien van het object [object] te [plaats 2] .
In de uitspraak op bezwaar van 7 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft de rechtbank meegedeeld dat ten onrechte twee uitspraken op hetzelfde bezwaar zijn gedaan. Verzoeker heeft tegen beide uitspraken op bezwaar afzonderlijke beroepschrift ingediend en de rechtbank heeft twee zaken aangelegd, namelijk deze zaak en de zaak met nummer BRE 20/5302.
De rechtbank heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld op de brief van de heffingsambtenaar te reageren. Verzoeker heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De heffingsambtenaar heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid te reageren op dat verzoek.
Overwegingen
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
De rechtbank stelt voorop dat de heffingsambtenaar slechts één aanslag zuiveringsheffing aan verzoeker heeft opgelegd, dat daartegen slechts één bezwaarschrift is ingediend en dat er slechts één hoorzitting heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar echter twee uitspraken op bezwaar gedaan. Verzoeker heeft daarom tweemaal beroep moeten instellen. Het systeem van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (die ook van toepassing is op gemeentelijke belastingen) brengt echter mee dat de heffingsambtenaar maar één keer uitspraak op bezwaar inzake één aanslag kan doen. Een tweede uitspraak op bezwaar tegen eenzelfde aanslag kent de wet niet. Nu partijen dit hebben erkend en verzoeker dit (tweede) beroep heeft ingetrokken, wordt het verzoek om een vergoeding van de kosten voor het indienen van het (tweede) beroepschrift als kennelijk gegrond toegewezen. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding.
Verzoeker vraagt om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten bedrage van € 1.127, bestaande uit de kosten voor het bezwaarschrift (€ 269), de hoorzitting (€ 269), het beroepschrift (€ 541) en het griffierecht (€ 48).
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat verzoeker recht heeft op vergoeding van de kosten voor het indienen van het (tweede) beroepschrift (1 punt), met daaraan toegekend een wegingsfactor van 0,25. De gemachtigde van belanghebbende heeft namelijk een standaard WOZ-beroepschrift ingediend terwijl deze zaak ziet op de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten. Daarnaast zal de heffingsambtenaar het griffierecht vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat de beroepszaak met zaaknummer BRE 20/5302 ziet op de eerste (en wettelijk gezien enige) uitspraak op bezwaar. De kosten die verzoeker heeft gemaakt voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand inzake het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting staan dus in verband met die procedure. Daaruit volgt dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen in dit verzoek. In zoverre wordt het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.
Wel heeft verzoeker (extra) kosten moeten maken voor het indienen van een tweede beroepschrift tegen de tweede uitspraak op bezwaar. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking en stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1/2). De rechtbank acht deze zaak van licht gewicht, omdat de kwestie slechts eenvoudige en beperkte werkzaamheden van beperkte duur meebrengen.1 De enkele vermelding dat ten onrechte tweemaal uitspraak op bezwaar was gedaan, zou hebben volstaan. Nu de gemachtigde van verzoeker slechts een standaard (WOZ-)beroepschrift heeft ingediend, acht de rechtbank deze werkzaamheden eveneens van eenvoudige en beperkte aard.
De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De heffingsambtenaar heeft al toegezegd dit te zullen vergoeden.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2022.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: