Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3691, BRE 21/2704
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3691, BRE 21/2704
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 juli 2022
- Datum publicatie
- 8 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3691
- Zaaknummer
- BRE 21/2704
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2704
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats],
belanghebbende,
en
De inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 maart 2021.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn vader, en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur].
2 Feiten
Nadat belanghebbende aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna:IB/PVV) voor het jaar 2019 heeft gedaan, is door de inspecteur aan belanghebbende een voorlopige aanslag voor dat jaar opgelegd. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen van belanghebbende uit werk en woning, conform de aangifte, vastgesteld op € 27.000. Verder heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de daarop ingehouden loonheffingen € 8.009 bedroegen in plaats van het door belanghebbende aangegeven bedrag van € 9.856. In zoverre is de inspecteur met de voorlopige aanslag van de ingediende aangifte afgeweken.
Vervolgens heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 aan belanghebbende opgelegd. In die aanslag heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 31.524. Rekening houdend met de reeds opgelegde voorlopige aanslag, leidt de definitieve aanslag tot een te betalen bedrag van € 1.962, inclusief € 5 belastingrente.
In bezwaar heeft de inspecteur het belastbaar inkomen van belanghebbende verminderd tot € 27.000. Verder heeft de inspecteur de ingehouden loonheffingen vastgesteld op € 8.010 en de belastingrente verminderd tot nihil. Na bezwaar volgde daarom een teruggaaf van € 1.963. Een gedeelte groot € 1.962 daarvan werd verrekend met de definitieve aanslag, en € 1 werd verrekend met een openstaand bedrag van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017.
Tegen de in 2.3 weergegeven beslissing van de inspecteur heeft belanghebbende (nogmaals) bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft dat bezwaarschrift aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Het verzoek heeft de inspecteur afgewezen met een brief getiteld ‘uitspraak op bezwaar’.
Vervolgens heeft belanghebbende een beroepschrift bij de rechtbank ingediend. De inspecteur heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 ontvankelijk is. Conform het standpunt van partijen moet het tweede bezwaarschrift van belanghebbende (zie 2.4) worden aangemerkt als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar. Dat beroepschrift is tijdig door belanghebbende ingediend.
Ter zitting is vast komen te staan dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de aanslag juist is.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. De inspecteur heeft ter zitting toegezegd dat hij aan belanghebbende het griffierecht zal vergoeden.
De rechtbank zal aldus beslissen.