Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:375, BRE-20_9129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:375, BRE-20_9129

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 januari 2022
Datum publicatie
14 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:375
Zaaknummer
BRE-20_9129

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 20/9129

uitspraak van 28 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Motivering

1.1.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met aanslagnummer [aanslagnummer]H.26.01. De inspecteur heeft naar aanleiding van dit bezwaar twee beslissingen genomen. Ten eerste is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Ten tweede heeft de inspecteur besloten om de aanslag niet ambtshalve te verminderen wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn (hierna: de ambtshalve beslissing).

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen een beroepschrift ingediend. De rechtbank gaat op beide beslissingen in.

Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar

1.3.

De aanslag heeft als dagtekening 17 oktober 2014. Er zijn geen aanwijzing dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.

1.4.

De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 28 november 2014. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

1.5.

Het bezwaarschrift is op 23 januari 2019 bij de inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.

1.6.

Belanghebbende stelt bij brief van 22 april 2015 eerder al bezwaar te hebben gemaakt. Belanghebbende overlegt daarvan ook een brief. De inspecteur stelt echter deze brief niet te hebben ontvangen. Echter, zelfs als ervan uitgegaan wordt dat er een eerder bezwaarschrift met dagtekening 22 april 2015 wel is ingediend, is ook dat bezwaarschrift niet tijdig ingediend.

1.7.

Belanghebbende stelt ook in 2013 persoonlijk ter kantore van de Belastingdienst mondeling bezwaar te hebben gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 6:4, van de Awb, moet een bezwaar schriftelijk worden ingediend, juist om bewijsrechtelijke problemen te voorkomen1. Daarnaast is het gestelde gesprek in 2013 gelegen vóór de datum van de aanslag, waardoor het nog niet mogelijk was om bezwaar te maken tegen deze aanslag. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat ook in 2014 bezwaar (dan wel mondeling, dan wel schriftelijk) is gemaakt, is daarvan geen enkel bewijs geleverd.

1.8.

De wetsartikelen over bezwaartermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.

1.9.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij sinds 2017 ernstig ziek en beperkt is. Belanghebbende heeft ook uitvoerig zijn persoonlijke situatie beschreven.

1.10.

De rechtbank begrijpt dat belanghebbende een moeilijke tijd heeft doorgemaakt. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn echter geen rechtvaardiging van de termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft geen overige redenen aangevoerd op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het bezwaar tegen de aanslag is dan ook, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre kennelijk ongegrond.

Ambtshalve beslissing

1.11.

Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden gedaan binnen vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft2. Het verzoek voor het jaar 2012 moet in dit geval dus zijn gedaan vóór 1 januari 2018. De brief van 20 januari 2019 is pas daarna binnengekomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij binnen de termijn een verzoek heeft ingediend. De enkele stelling dat eerder, met dagtekening 22 april 2015, een bezwaarschrift is ingediend, is onvoldoende gelet op dat wat hiervoor is overwogen. Tegenover de betwisting van de verzending van deze brief door de inspecteur is geen enkele nadere onderbouwing aangeleverd. Het beroep is in zoverre kennelijk ongegrond.

1.12.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 28 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.