Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:387, 19/6080 en 19/6081

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:387, 19/6080 en 19/6081

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 januari 2022
Datum publicatie
15 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:387
Zaaknummer
19/6080 en 19/6081

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/6080 en 19/6081

uitspraak van 28 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 79.550. Tevens is bij beschikking € 3.596 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2016 een aanslag VPB opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 150.758. Tevens is bij beschikking € 2.639 aan verzuimboete opgelegd en € 4.448 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen VPB 2015 en 2016. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2019 de aanslag VPB 2015 gehandhaafd. Bij uitspraak op bezwaar van eveneens 25 oktober 2019 heeft de inspecteur de verzuimboete bij de aanslag VPB 2016 vernietigd en de aanslag voor het overige gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende tweemaal griffierecht geheven van € 345.

1.5.

De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.6.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende haar gemachtigde mr. J.P.R.C. Vos, verbonden aan Account Adviesgroep te Budel, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is opgericht op [datum] 2004. Haar activiteiten bestaan uit het houden van aandelen en het financieren van andere ondernemingen. Belanghebbendes middellijk aandeelhouder en bestuurder in 2015 en 2016 is [heer X] .

2.2.

Wegens in 2011, 2012 en 2014 geleden verliezen heeft belanghebbende per 31 december 2014 een bedrag aan te verrekenen verlies van € 200.831. Dit bedrag bestaat uit de volgende verliezen:

2011 € 50.104

2012 € 93.551

2014 € 57.176

2.3.

Belanghebbende heeft op 26 mei 2017 aangifte VPB 2015 gedaan naar een belastbare winst van - € 119.640. Per 31 december 2015 bedraagt het saldo van de langlopende schulden € 4.458.000. Belanghebbende heeft een bedrag van € 400.021 als betaalde rente van deze schulden in aftrek gebracht.

2.4.

Belanghebbende heeft op 1 mei 2018 aangifte VPB 2016 gedaan naar een belastbare winst van € 150.758 en na verliesverrekening een belastbaar bedrag van nihil.

2.5.

Bij brief van 16 augustus 2018 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht de volgende informatie te verstrekken:

“(…)

Schulden aan kredietinstellingen

De vennootschap vermeldt een bedrag aan overige langlopende schulden van

€ 4.458.000. Graag ontvang ik een toelichting op deze schulden.

1. Wanneer zijn deze schulden ontstaan?

2. Waarvoor is dit geld aangewend?

3. Wie is de schuldeiser? Is er direct of indirect sprake van gelieerdheid

tussen de schuldeiser en belastingplichtige?

4. Een structuuroverzicht van belastingplichtige en de met haar verbonden

lichamen in de zin van artikel 10a Wet VPB.

5. Ik verzoek u een kopie van de overeenkomst van geldverstrekking mee te

sturen. Indien er opvolgende overeenkomsten zijn, dan ontvang ik graag

de overeenkomst die bij aanvang van de geldverstrekking is opgesteld.

6. Ik verzoek u een kopie van de jaarrekening 2015 van belastingplichtige

toe te sturen.

Ik verzoek u de gevraagde gegevens aan mij te verstrekken voor 7 september aanstaande.

(…)”

2.6.

Bij e-mail van 29 augustus 2018 verzoekt de gemachtigde van belanghebbende om de termijn te verlengen tot 21 september 2018 gelet op de vakantieperiode.

De inspecteur heeft uitstel verleend tot 1 oktober 2018.

2.7.

Vervolgens heeft de inspecteur bij e-mail van 24 oktober 2018 gevraagd naar een reactie van de gemachtigde. Op dezelfde dag antwoordt de gemachtigde per e-mail waarin hij aangeeft dat hij in de veronderstelling was dat de informatie reeds vóór 21 september 2018 zou zijn verzonden.

2.8.

De gemachtigde stuurt op 20 december 2018 een e-mail met in de bijlagen conceptovereenkomsten. De bijlagen bestaan uit niet ondertekende leningsovereenkomsten tussen belanghebbende en [heer Y] , overeengekomen in 2016, 2017 en 2018. De gemachtigde heeft voorts enkele aflossingsschema’s bijgevoegd.

2.9.

De inspecteur reageert dezelfde dag per e-mail dat de toegezonden stukken betrekking hebben op geldverstrekkingen die hebben plaatsgevonden ná het jaar 2015 en niet relevant zijn voor de aangifte van 2015. De inspecteur stelt belanghebbende alsnog in de gelegenheid de informatie over de aangegeven langlopende schulden vóór 10 januari 2019 te doen toekomen.

2.10.

Bij brief van 15 januari 2019 kondigt de inspecteur aan voornemens te zijn de aftrek van de rente van schulden niet toe te staan, aangezien hij geen informatie heeft ontvangen.

2.11.

De inspecteur heeft de aanslag VPB 2015 op 16 maart 2019 vastgesteld. Het belastbaar bedrag van de aanslag is als volgt vastgesteld:

Belastbare winst aangifte: -/- € 119.640

Correctie rente: € 400.021 +

Belastbare winst aanslag: € 280.381

Carry forward: € 200.831 -

Belastbaar bedrag aanslag: € 79.550

2.12.

De inspecteur heeft de aanslag VPB 2016 op 23 maart 2019 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 150.758.

2.13.

Tijdens de bezwaarfase heeft de inspecteur bij brief van 8 april 2019 belanghebbende verzocht binnen drie weken dezelfde informatie te verstrekken als waar hij al om had verzocht gedurende de aanslagfase, zie 2.5. Wanneer de inspecteur nog geen reactie heeft ontvangen stuurt hij een brief op 8 mei 2019 waarin belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld alsnog te reageren vóór 29 mei 2019.

2.14.

Op 27 mei 2019 stuurt de gemachtigde een e-mail met de informatie die hij op 20 december 2018 reeds heeft doen toekomen met de jaarrekeningen 2015 en 2016 en een organogram van de entiteit.

2.15.

Bij e-mail van 17 juni 2019 laat de inspecteur weten dat de stukken die zijn ontvangen, niet de stukken zijn die nodig zijn voor de afhandeling van de bezwaarschriften tegen de aanslagen VPB 2015 en 2016. De inspecteur stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen drie weken de leningsovereenkomsten te overleggen die betrekking hebben op de jaren 2015 en 2016.

2.16.

Op 8 juli 2019 stuurt de inspecteur een e-mail waarin hij refereert naar een telefoongesprek met de gemachtigde op 17 juni 2019, waarin is afgesproken de leningsovereenkomsten te overleggen. De inspecteur heeft geen reactie ontvangen en verzoekt alsnog de leningsovereenkomsten te verstrekken vóór 29 juli 2019. Bij brief van 5 augustus 2019 deelt de inspecteur vervolgens mede dat hij geen reactie op zijn vragenbrief heeft ontvangen en stelt hij belanghebbende nog éénmaal in de gelegenheid te reageren vóór 26 augustus 2019.

2.17.

Op 2 september 2019 deelt de inspecteur mede dat hij geen informatie heeft ontvangen, dat hij daardoor het bezwaarschrift inhoudelijk niet kan beoordelen en dat hij voornemens is het bezwaarschrift af te wijzen. Hij geeft de gelegenheid te reageren vóór 23 september 2019. De inspecteur doet uitspraken op bezwaar met dagtekening 25 oktober 2019.

2.18.

De rechtbank ontvangt op 18 november 2021 nadere stukken van de inspecteur. Naar aanleiding van de aangifte VPB 2017 heeft de inspecteur enkele stukken van de gemachtigde ontvangen op 3 juli 2020, waaronder een leningsovereenkomst tussen belanghebbende en [heer Y] die door partijen is ondertekend op 1 april 2014.

2.19.

De rechtbank ontvangt op 19 november 2021 nadere stukken van de gemachtigde ten aanzien van de langlopende schulden alsmede een toelichting daarop. De nadere stukken bestaan uit de volgende documenten:

- een op 1 mei 2012 ondertekende leningsovereenkomst tussen belanghebbende en [heer Y] waarin [heer Y] een lening van € 2.700.000 heeft verstrekt;

- jaarrekening 2012;

- een akte van verpanding overeengekomen tussen belanghebbende en [heer Y] en ondertekend op 1 mei 2012;

- jaarrekening 2014;

- een akte van levering van 15 oktober 2015 met betrekking tot de verkoop van twee panden in [plaats 1] door [heer Y] aan belanghebbende met een totale koopprijs van € 675.000;

- specificatie van de leningen van [heer Y] aan belanghebbende voor het boekjaar 2014 met de achterliggende grootboekrekening;

- specificatie van de leningen van [heer Y] aan belanghebbende voor het boekjaar 2015 met de achterliggende grootboekrekening;

- specificatie van de leningen van [heer Y] aan belanghebbende voor het boekjaar 2016 met de achterliggende grootboekrekening;

- een aflossingsschema;

- een op 1 mei 2016 ondertekende leningsovereenkomst tussen belanghebbende en [heer Y] van € 528.000;

- een op 1 januari 2017 ondertekende leningsovereenkomst tussen belanghebbende en [heer Y] van € 700.000.

2.20.

De op 19 november 2021 overlegde leningsovereenkomst tussen belanghebbende en [heer Y] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Geldleningovereenkomst

De ondergetekenden:

1. [belanghebbende] , gevestigd [adres 1] , [vestigingsplaats] , hierbij rechtsgeldig middellijk vertegenwoordig door de heren [heer X] en [heer Z] , hierna te noemen: Schuldenaar

en

2. De heer [heer Y] , geboren te Breda op [geboortedatum] , wonende [adres 2] te [woonplaats] , burgerservicenummer [bsn] ;hierna te noemen: Schuldeiser

zijn overeengekomen als volgt:

1. De Schuldeiser verstrekte, aan de Schuldenaar voor de duur van 5 jaren, tenzij partijen anders overeenkomen, te leen een bedrag van € 2.700.000.- (zegge: twee miljoen zevenhonderd duizend euro), hierna te noemen “de Hoofdsom”, welk, bedrag de Schuldenaar hierbij verklaart ter leen te hebben ontvangen van, en mitsdien aan de Schuldeiser verschuldigd is.

2. De Schuldenaar zal over de Hoofdsom of het restant daarvan een rente betalen van 7,5% procent per jaar, doch tot en met 31 december 2014 wordt een korting van 1,5% verleend en bedraagt de rente 6% bij nabetaling te voldoen. De rente zal verschijnen in maandelijkse termijnen. (…)4. Alle betalingen moeten worden gedaan op een bankrekening van de Schuldeiser of zijn rechtverkrijgenden. De Schuldenaar zal zich niet op verrekening kunnen beroepen.

(…)

6. De hoofdsom of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente zal ter stond

opeisbaar zijn in geval van:

- niet tijdige voldoening van de rente op de vervaldagen;

- een aanvraag tot verlening van surseance van betaling danwel een aanvraag of verzoek tot

faillietverklaring bij de rechter is ingediend,

- onder curatelestelling of onderbewindstelling van de Schuldenaar

- een besluit tot beëindiging, ontbinding en/of vereffening van een beroep of bedrijf, tot gehele of gedeeltelijke staking, verkoop of verhuur van de onderneming of de praktijk van de Schuldenaar;

- niet nakoming of overtreding van de Schuldenaar van enige bepaling van deze overeenkomst of van door de wet aan deze opgelegde verplichtingen.

(…)

9. Schuldenaar zal conveniërende zekerheid stellen t.b.v. Schuldeiser middels een pandrecht. (…)

Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend, te [woonplaats] 1 mei 2012,”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de inspecteur over 2015 terecht de aftrek van een bedrag van € 400.021 aan rente heeft geweigerd.

3.2.

Als het bedrag van € 400.021 in 2015 in aftrek kan worden gebracht, is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende over 2015 een verlies van € 119.640 heeft geleden en dat de belastbare winst van € 150.758 over 2016 kan worden verrekend met de verliezen uit 2011 tot en met 2014.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen conform de aangiften VPB 2015 en 2016. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing