Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3881, BRE-20-10432
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3881, BRE-20-10432
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 juli 2022
- Datum publicatie
- 19 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3881
- Zaaknummer
- BRE-20-10432
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/10432
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 op het verzet van
[belanghebbende] , te [woonplaats], belanghebbende.
1 Procesverloop
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg van 20 mei 2020 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 mei 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van het niet (tijdig) betalen van het verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 48.
De in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is gedagtekend 28 mei 2021 en met begeleidende brief op 4 juni 2021 aangetekend aan belanghebbende toegezonden op het door belanghebbende in zijn beroepschrift doorgegeven adres. Deze brief is op 22 juni 2021 onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd met de aantekening van PostNL “niet afgehaald”. De uitspraak is op 23 juni 2021 nogmaals aan belanghebbende gezonden, ditmaal per gewone post met de mededeling dat als belanghebbende een verzetschrift wenst in te dienen hij dit schriftelijk moet doen én binnen zes weken na de dag van de eerste – aangetekende – verzending van de uitspraak.
Belanghebbende heeft bij brief van 9 augustus 2021, binnengekomen bij de rechtbank op 17 augustus 2021, tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn met bericht aan de rechtbank, niet verschenen.
2 Overwegingen
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. De uitspraak is aan belanghebbende toegezonden. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 in verbinding met artikel 8:55, tweede lid van de Awb). Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 in verbinding met artikel 8:55, tweede lid van de Awb). Niet-ontvankelijkverklaring van het verzet blijft echter achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot de overschrijding van de verzettermijn in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
Gelet op de datum van aangetekende zending van de in verzet bestreden uitspraak, namelijk 4 juni 2021, is de termijn voor het indienen van een verzetschrift geëindigd op vrijdag 16 juli 2021. Het verzetschrift is op 18 augustus 2021 ter griffie van de rechtbank ontvangen. Gelet op de datum van de frankeermachine (9 augustus 2021) is het niet aannemelijk dat het verzetschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Belanghebbende geeft als reden voor de overschrijding van de verzettermijn aan dat dit komt doordat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen ter zake van de eerste (aangetekende) zending van 4 juni 2021. De tweede zending van de rechtbank van 23 juni 2021 heeft belanghebbende op 24 juni 2021 ontvangen. Belanghebbende is van mening dat de verzettermijn later is gaan lopen, daar hij pas op 24 juni 2021 bekend is geworden met de uitspraak waardoor de verzettermijn eindigde op donderdag 5 augustus 2021. Belanghebbende schrijft in zijn verzetschrift dat hij zich realiseert dat hij dan nog vier dagen te laat is. De reden hiervoor is volgens belanghebbende dat de inhoud van de procedure moeilijk is, wat psychisch en lichamelijk belastend was voor belanghebbende. Belanghebbende stelt verder dat hij “in de laatste week” futloos, zwak en vermoeid werd, maar dat hij wel geprobeerd heeft het verzetschrift af te werken en het uiteindelijk op 8 augustus 2021 naar de rechtbank heeft kunnen sturen.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door belanghebbende genoemde redenen niet de termijnoverschrijding in verzet. Zelfs als de rechtbank de stelling van belanghebbende dat hij met betrekking tot de aangetekend verzonden uitspraak geen afhaalbewijs van PostNL heeft gekregen geloofwaardig zou achten en uit zou gaan van een latere ingangsdatum van de verzettermijn, dan nog heeft belanghebbende – zoals hij zelf ook aangeeft – het verzetschrift niet tijdig ingediend. Hetgeen belanghebbende aanvoert met betrekking tot de ingewikkeldheid van de zaak acht de rechtbank niet geloofwaardig en mocht daarvan wel sprake zijn geweest dan had het op de weg van belanghebbende gelegen om (tijdig) hulp in te schakelen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij als gevolg van een tegen het einde van de verzettermijn opgekomen situatie niet in staat was tijdig een verzetschrift in te dienen, overweegt de rechtbank dat belanghebbende met die enkele stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat van een dergelijke situatie sprake was.
Gelet op het vorenstaande is het verzet van belanghebbende niet-ontvankelijk. De rechtbank komt derhalve niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
N. Plasman, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, |
De rechter, |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.