Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3883, BRE-20-8846
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3883, BRE-20-8846
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 juli 2022
- Datum publicatie
- 19 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3883
- Zaaknummer
- BRE-20-8846
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/8846 tot en met 20/8848
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 op het verzet van
[belanghebbende] , te [woonplaats], belanghebbende.
1 Procesverloop
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 17 augustus 2020 (de bestreden uitspraken op bezwaar) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 7 juli 2021 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 mei 2022 aan het door belanghebbende opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit Track&Trace gegevens van PostNL volgt dat het poststuk op 10 mei 2022 is afgegeven op het door belanghebbende opgegeven adres, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2 Overwegingen
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de beroepen niet tijdig zijn ingediend en er geen redenen waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn.
2016 (zaaknummer BRE 20/8847)
Belanghebbende voert aan dat de brief van 16 september 2020, ontvangen door de Belastingdienst op 24 september 2020, door de inspecteur is aangemerkt als beroepschrift en is doorgezonden naar de rechtbank om in behandeling te nemen. Dat is juist.
Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/9173. Omdat bij de rechtbank al een procedure bekend was betreffende het jaar 2016 onder zaaknummer BRE 20/8847 is bij brief van 3 februari 2021 aan partijen medegedeeld dat de procedure met zaaknummer BRE 20/9173 is komen te vervallen en de procedure wordt voortgezet in zaaknummer BRE 20/8847. De stukken die zijn ingediend onder zaaknummer BRE 20/9173 zijn door de rechtbank (alsnog) gevoegd in het procesdossier in de zaak met zaaknummer 20/8847. De rechtbank heeft bij deze uitspraak een kopie gevoegd van de stukken die aan het procesdossier zijn toegevoegd.
De brief van 16 september 2020 is binnengekomen bij de Belastingdienst op 24 september 2020. Voor beantwoording van de vraag of hiermee tijdig beroep is ingesteld
is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend.1 Gelet hierop is het beroepschrift binnen 6 weken na de uitspraak op bezwaar van 17 augustus 2020 en daarmee tijdig ingediend.
Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep dat betrekking heeft op het jaar 2016 ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het verzet in zaaknummer BRE 20/8847 is gegrond.
Voor zover de inspecteur ook in het kader van de verzetprocedure heeft bedoeld te stellen dat het beroep voor het jaar 2016 (ook) niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van een belang, kan de rechtbank die stelling in verzet niet op juistheid toetsen. De rechtbank zal aan die stelling in het kader van de onderhavige verzetsprocedure dan ook voorbijgaan.
2015 (zaaknummer BRE 20/8846) en 2017 (zaaknummer BRE 20/8848)
De rechtbank heeft de beroepen voor de jaren 2015 en 2017 niet-ontvankelijk geacht wegens overschrijding van de beroepstermijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de gestelde medische toestand van belanghebbende niet is onderbouwd met enig objectief verifieerbaar bewijs en voorts dat in de periode na 12 september 2020 is gecorrespondeerd met de belastingdienst. In verzet heeft belanghebbende bewijsstukken overgelegd inzake een ziekenhuisopname alsmede een verklaring van zijn partner. Verder verwijst belanghebbende naar e-mailcorrespondentie die bij een brief van 3 maart 2021 zou zijn gevoegd. De rechtbank stelt vast dat deze stukken geen onderdeel uitmaken van het procesdossier. Tot slot wijst belanghebbende erop dat zijn ziekenhuisopname bevestigd kan worden door zijn ouders en dat zijn medisch dossier kan worden geraadpleegd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet buiten redelijke twijfel dat de beroepen voor het overige niet-ontvankelijk zijn.
Het verzet is derhalve ook in de overige zaken gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De zaken worden hierna alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat de mogelijkheid bestaat dat het eindoordeel van de rechter die de zaken op zitting behandeld, kan zijn dat een of meerdere beroepen (alsnog) niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak enkel een oordeel gegeven over de vraag of buiten redelijke twijfel staat dat sprake is van niet-ontvankelijke beroepen.
Er zijn in verzet geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
3 Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, |
De rechter, |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (artikel 28, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).