Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3884, 21_553_tm_556

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3884, 21_553_tm_556

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juli 2022
Datum publicatie
19 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3884
Zaaknummer
21_553_tm_556

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/553 tot en met 21/556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , te [woonplaats],

belanghebbende.

1 Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 14 december 2020 beroep ingesteld.

1.2.

Bij uitspraak van 25 juni 2021, verzonden aan belanghebbende op 2 juli 2021, heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Belanghebbende is zonder kennisgeving niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 mei 2022 op het adres [adres] te ([postcode]) [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 10 mei 2022 op het hiervoor genoemde adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

De inspecteur van de belastingdienst heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur].

2 Overwegingen

2.1.

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroep zonder verschoonbare reden niet binnen de beroepstermijn is ingediend.

2.2.

In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.

2.3.

Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er geen post van de Belastingdienst op 21 april 2021 is ontvangen en dat er ook niet is getekend voor ontvangst. Daarnaast stelt belanghebbende dat zij totaal niet weet waar het over gaat.

2.4.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

2.5.

De uitspraak op bezwaar met dagtekening 14 december 2020 is per aangetekende post verzonden. De rechtbank acht met de door de inspecteur overgelegde gegevens van Track & Trace aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op 16 december 2020 is bezorgd en op de juiste wijze bekend is gemaakt. Belanghebbende heeft aangaande de ontvangst van de uitspraak op bezwaar niets gesteld.

2.6.

Belanghebbende is bij brief van 17 januari 2021, ontvangen bij de rechtbank op 3 februari 2021, in beroep gekomen. Uit de poststempel op de enveloppe blijkt dat het beroepschrift op 2 februari 2021 ter post is bezorgd. Het beroepschrift is daarmee niet tijdig ingediend. De rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen.

2.7.

De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. De vraag die bij de rechtbank dan ook voorligt, is of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig zijn dat het hem niet verweten kan worden dat hij niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend.

2.8.

Belanghebbende heeft geen omstandigheden gesteld waaruit geconcludeerd kan worden dat het niet mogelijk is geweest dat door of namens hem tijdig een beroepschrift kon worden ingediend. In verzet geeft belanghebbenden aan op 21 april 2021 geen aangetekende post van de Belastingdienst te hebben ontvangen. De brief van 21 april 2021 van de Belastingdienst betreft echter de zienswijze van de inspecteur op de termijnoverschrijding en deze is per brief van 26 april 2021 aan belanghebbende verzonden. Dit doet dus niets af aan het oordeel van de rechtbank dat geen omstandigheden zijn gesteld waaruit geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

2.9.

In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 25 juni 2021. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

2.10.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.