Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3888, 21_2198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3888, 21_2198

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 juli 2022
Datum publicatie
19 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3888
Zaaknummer
21_2198

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/2198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 op het verzet van

[belanghebbende] , te [woonplaats],

belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]).

1 Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de belastingdienst van 5 november 2020 beroep ingesteld. De beschikking aansprakelijkstelling waartegen het bezwaar zich richtte dateert van 19 juli 2018.

1.2.

Bij uitspraak van 4 februari 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

1.4.

De rechtbank heeft het verzet op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De ontvanger van de belastingdienst heeft zich laten vertegenwoordigen door [ontvanger van de belastingdienst].

2 Overwegingen

Uitstel voor de zitting

2.1.

Belanghebbende is bij aangetekende brief van 6 mei 2022 uitgenodigd voor de zitting van 1 juli 2022. Bij brief van 16 mei 2022 wordt namens belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting omdat belanghebbende niet in staat zou zijn om zelf aanwezig te zijn en dat vanaf september belanghebbende wel weer daartoe in staat zou zijn. Bij brief van 18 mei 2022 is dat verzoek afgewezen.

Bij brief van 23 mei 2022 wordt namens belanghebbende wederom om uitstel van de zitting verzocht. Daarbij wordt aangegeven dat de gemachtigde op vakantie is ten tijde van de zitting en dat een mogelijk in te schakelen advocaat wegens vakantie niet bereikbaar is. Bij brief van 31 mei 2022 is het verzoek afgewezen.

Bij e-mail van 28 juni 2022 wordt namens belanghebbende wederom om uitstel van de zitting verzocht. Daarbij wordt aangegeven dat de ingeschakelde jurist nog met vakantie is en dat maakte communicatie volgens belanghebbende niet mogelijk. Daarbij wordt ook gesteld dat het er om gaat dat juridisch uiteengezet wordt dat er twee invalshoeken worden gebruikt door de belastingdienst, wat onterecht is, maar dat een jurist dit prima kan verwoorden, maar de gemachtigde daar ernstig in tekort schiet en hij er ook niet verder op in wil gaan om geen fouten te maken. Bij brief en e-mail van 30 juni 2022 is het verzoek afgewezen.

Bij e-mail van 30 juni 2022 wordt door gemachtigde gemeld dat hij niet aanwezig zal zijn bij de behandeling van het beroep en dat hij geen machtiging heeft om belanghebbende te vertegenwoordigen tijdens de behandeling van het beroep.

2.2.

De rechtbank heeft de verzoeken om uitstel afgewezen, omdat het belang van een goede procesorde naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn dan wel zich ter zitting te laten vertegenwoordigen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

De uitstelverzoeken die namens belanghebbende zijn gedaan zijn zonder uitzondering niet onderbouwd met stukken. Het eerste verzoek om uitstel maakt melding van de omstandigheid dat uitstel wordt verzocht omdat belanghebbende niet in staat is om zelf aanwezig te zijn en dat hij vanaf september daartoe wel weer in staat wordt geacht. De rechtbank acht deze reden niet geloofwaardig en komt tot dit oordeel op grond van de stukken van het geding. Tot de gedingstukken behoren diverse brieven en mailberichten van vergelijkbare strekking, die teruggaan tot het jaar 2020. Wat opvalt is dat de correspondentie, gelijk het uitstelverzoek, steeds vaag zijn en niet onderbouwd. Ook valt uit de correspondentie op te maken dat deze zaak al heel lang loopt, in de uitspraak op bezwaar wordt bijvoorbeeld opgemerkt: “Ik heb meerdere malen telefonisch en per e-mail contact met zowel u als belanghebbende. Dit heeft ruim twee jaar geduurd met de intentie om tot een afspraak te komen. Telkens is dit niet mogelijk gebleken vanwege de ziekte van belanghebbende. Dit bezwaar is om die reden lang blijven liggen”.

Ter zake van de uitstelverzoeken waarin als reden is opgegeven dat gemachtigde en “een in te schakelen jurist” vanwege vakantie niet met elkaar kunnen communiceren dan wel niet naar de zitting kunnen komen, overweegt de rechtbank dat ook deze mededelingen niet op juistheid kunnen worden getoetst vanwege het ontbreken van verifieerbare informatie of bewijsstukken. De rechtbank acht die mededelingen, gelet op de overige stukken van het geding, niet geloofwaardig. In het beroepschrift schrijft [gemachtigde] namens belanghebbende dat met de belastingdienst is afgesproken “dat belanghebbende zich zal laten vertegenwoordigen door een derde die deskundig is”. Op geen enkel moment wordt echter duidelijk wie die persoon is en stelt niemand zich als gemachtigde. Sterker nog, in het laatste bericht van [gemachtigde] aan de rechtbank wordt vermeld dat [gemachtigde] niet is gemachtigd om belanghebbende te vertegenwoordigen. Ter zitting heeft de ontvanger het vermoeden geuit dat [gemachtigde] en belanghebbende een en dezelfde persoon zijn.

Gelet op het bovenstaande en de omstandigheid dat inmiddels ruim vier jaar zijn verstreken sinds het primaire besluit is genomen, acht de rechtbank het belang van een goede procesorde zwaarder wegend dan het belang van belanghebbende.

Beoordeling verzet

2.3.

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroep zonder verschoonbare reden niet binnen de beroepstermijn is ingediend.

2.4.

In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.

2.5.

Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er bij brief van 3 december 2021 is verzocht de zaak aan te houden omdat belanghebbende zelf nog niet in staat is te worden gehoord.

2.6.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).

2.7.

Belanghebbende is bij brief van 14 januari 2021, ontvangen bij de rechtbank Oost-Brabant 19 januari 2021, in beroep gekomen. Het beroepschrift is daarmee niet tijdig ingediend.

2.8.

De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. De vraag die de rechtbank dan ook voorligt, is of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig zijn dat het hem niet verweten kan worden dat hij niet binnen de beroepstermijn een beroepschrift heeft ingediend.

2.9.

Belanghebbende heeft geen omstandigheden gesteld waaruit geconcludeerd kan worden dat het niet mogelijk is geweest dat door of namens belanghebbende tijdig een beroepschrift kon worden ingediend. Dat belanghebbende heeft verzocht om aanhouding van de zaak maakt dat niet anders. Belanghebbende heeft in een brief van 7 juni 2021 ook reeds verzocht om aanhouding van de zaak en dat verzoek is bij brief van 14 juni 2021 afgewezen. Omdat dat verzoek reeds was afgewezen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om op een nieuw verzoek, met dezelfde redenen, nogmaals te reageren.

2.10.

In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 4 februari 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

2.11.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.