Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:393, 19/3122 en 19/3123

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:393, 19/3122 en 19/3123

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 januari 2022
Datum publicatie
8 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:393
Zaaknummer
19/3122 en 19/3123

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/3122 en 19/3123

uitspraak van 28 januari 2022

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: VPB) opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 14 juni 2019 de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 juli 2019, ontvangen bij de rechtbank op 2 juli 2019, beroep ingesteld.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende en de inspecteur hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, mr. [naam 1] en mr. [naam 2] als gemachtigden van belanghebbende, en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij.

1.8.

De inspecteur heeft tijdens de zitting een berekening overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van die berekening.

1.9.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een in Nederland gevestigde vennootschap. Belanghebbende heeft een vaste inrichting in België.

2.2.

In 1999 heeft belanghebbende een huurrecht ter zake van een in Nederland gevestigde supermarkt vervreemd.

2.3.

In 2003 heeft belanghebbende voor een bedrag van € 470.000 het gebruiksrecht (hierna: het gebruiksrecht) op een woning gelegen aan [adres] in [plaats] , België (hierna: de woning) verworven. Het gebruiksrecht is gevestigd voor een termijn van 11 jaar, ingaande op 15 december 2003 en eindigend op 14 december 2014.

2.4.

In een vaststellingsovereenkomst van 3 januari 2005, door de inspecteur getekend op 10 januari 2005, zijn belanghebbende en de inspecteur met betrekking tot het gebruiksrecht het volgende overeengekomen:

“Ter afwikkeling van de aanslagen vennootschapsbelasting 1999 tot en met 2001 en in samenhang met de aangiften vennootschapsbelasting 2003 en volgende jaren van [belanghebbende] worden onderstaande punten overeengekomen.

(…)

- 2001: Er vindt gedeeltelijke acceptatie plaats van de vervanging in een huurrecht die plaats heeft gehad in 2003 tot een bedrag van € 470.000. Ten gevolge hiervan wordt de belastbare winst in de opgelegde aanslag verminderd van € 1.440.566 tot € 970.566. Hierop worden de verliezen over de jaren tot en met 2000 ad € 452.472 in mindering gebracht, zodat er een belastbaar bedrag resteert van € 518.094.

- (…)

- 2003: De vestiging van het huurrecht tot een bedrag van € 470.000 wordt gekwalificeerd als een vervanging met een zelfde economische functie als het in 1999 vervreemdde huurrecht. De ontvangen huren worden tot een bedrag gelijk aan de commerciële afschrijving op het huurrecht (2003: € 1.990,04; lineair naar rato van verstreken tijdsduur overeenkomst) voor de Nederlandse belastingheffing aangemerkt als inkomsten op in Nederland gelegen onroerende zaken, totdat het totaal van deze inkomsten het bedrag van € 470.000 bereikt heeft. De in beginsel Belgische huurinkomsten worden hiermee effectief in de Nederlandse belastingheffing betrokken tot het bedrag van de commerciële afschrijving op het huurrecht, zonder dat hiervoor een recht op vrijstelling bestaat. Voor het overige vindt de afwikkeling van de aangifte op de reguliere wijze plaats.Financiële effecten 2003:(…)

- 2004 e.v.: De afschrijvingen op het huurrecht op de Belgische woning blijven aan het in Nederland belastbare resultaat toegerekend worden. Bij een vervreemding van de woning die niet gevolgd wordt door een soortgelijke vestiging van een huurrecht in hetzelfde jaar vindt een winstneming plaats voor het verschil tussen € 470.000 en de reeds in de Nederlandse belastingheffing betrokken huurtermijnen (met een maximum van € 470.000).Financiële effecten 2004 (e.v.):(…)Met bovenstaande rekenvoorbeelden is getracht aan te geven wat de effecten zijn van deze regeling op het Nederlandse belastbare resultaat van [belanghebbende] ”.

2.5.

Belanghebbende heeft de aangifte VPB 2013 ingediend op 19 augustus 2014 naar een belastbaar bedrag van nihil. Daarbij heeft zij een wereldwinst van € 95.432 en een objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van € 94.738 in aanmerking genomen, resulterend in een belastbare winst van € 694, welk bedrag is verrekend met verliezen uit het verleden.

2.6.

Belanghebbende heeft de aangifte VPB 2014 ingediend op 21 oktober 2015 naar een belastbaar bedrag van € 27.462 negatief. Daarbij heeft zij een wereldwinst van € 5.822 negatief en een objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van € 21.640 in aanmerking genomen.

2.7.

De aanslag VPB 2013 is met dagtekening 18 november 2017 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 215.840 en een ‘aftrek elders belast’ van € 14.721.

2.8.

De aanslag VPB 2014 is met dagtekening 4 augustus 2018 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 13.275. Daarbij is een objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van € 19.097 negatief in aanmerking genomen.

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar zijn de aanslagen gehandhaafd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Kan de inspecteur met toepassing van de foutenleer de te hoog in aanmerking genomen belasting- en objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten corrigeren?

  2. Kan belanghebbende zich met succes beroepen op het vertrouwensbeginsel?

Belanghebbende beantwoordt vraag a ontkennend en vraag b bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag VPB 2013 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en vermindering van de aanslag VPB 2014 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil en vaststelling van het verlies voor het jaar 2014 op een bedrag van € 27.462.

3.3.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep ten aanzien van de aanslag VPB 2013. Hij concludeert tot vermindering van de aanslag VPB 2013 tot een aanslagbedrag van € 18.610,40 (primair) dan wel tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 41.042 (subsidiair). De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep voor zover dat de aanslag VPB 2014 betreft.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing