Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3950, BRE 21/1514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3950, BRE 21/1514

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 juli 2022
Datum publicatie
22 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:3950
Zaaknummer
BRE 21/1514

Inhoudsindicatie

Belanghebbende kon de mededeling van de Belastingdienst redelijkerwijs niet zo begrijpen dat daarmee ook werd bedoeld dat hij geen aangifte omzetbelasting hoefde te doen toen hij nog niet deelnam aan de KOR. De verzuimboete is terecht opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/1514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] ,

belanghebbende

en

De inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 maart 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het vierde kwartaal van het jaar 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting en daarbij gelijktijdig een verzuimboete van € 50 en een verzuimboete van € 68 opgelegd.

1.3.

In bezwaar heeft de inspecteur uitsluitend de verzuimboete van € 68 gehandhaafd.

1.4.

Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.

1.5.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.6.

De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en de inspecteur. Namens de inspecteur is verschenen [inspecteur] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende drijft een juridisch adviesbureau in de vorm van een eenmanszaak.

2.2.

Bij brief van 31 maart 2020 is belanghebbende uitgenodigd om aangifte omzetbelasting te doen over, onder meer, het vierde kwartaal van 2020. In die brief is aangegeven dat de aangifte en betaling van de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020 uiterlijk op 31 januari 2021 door de Belastingdienst moeten zijn ontvangen.

2.3.

Op 1 december 2020 heeft belanghebbende zich aangemeld voor de kleineondernemersregeling voor de omzetbelasting met ingang van 1 januari 2021 (hierna: KOR). De inspecteur heeft vervolgens op 24 december 2020 de deelname van belanghebbende aan de KOR per 1 januari 2021 bevestigd.

2.4.

Op de website van de Belastingdienst is onder de kop “Wat betekent meedoen met de nieuwe kleineondernemersregeling (KOR)?” onder meer opgenomen:

“U doet geen btw-aangifte meer. Behalve in een aantal gevallen, dan moet u toch incidentele aangifte doen”.

2.5.

Omdat de aangifte omzetbelasting voor het vierde kwartaal 2020 door belanghebbende niet voor of op 31 januari 2021 is gedaan, heeft de inspecteur aan hem een boete opgelegd van € 68 wegens het niet tijdig doen van aangifte.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht aan belanghebbende een boete van € 68 heeft opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de boete terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.3.

Belanghebbende voert - onder verwijzing naar de in 2.4 opgenomen mededeling “U doet geen aangifte meer” - aan dat hij gelet op die mededeling er terecht vanuit is gegaan dat hij geen aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020 hoefde te doen. Een boete wegens het niet doen van aangifte is daarom niet op zijn plaats, aldus belanghebbende.

3.4.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de in 2.4 weergegeven mededeling van de Belastingdienst redelijkerwijs niet zo kon begrijpen dat daarmee ook werd bedoeld dat hij over het vierde kwartaal 2020, toen hij nog niet deelnam aan de KOR, geen aangifte omzetbelasting hoefde te doen. Daarom kan bij hem niet het in rechte te honoreren vertrouwen zijn gewekt dat hij die aangifte achterwege mocht laten. Belanghebbende had beter moeten weten. Daarom kan ook niet worden geoordeeld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, of dat het standpunt dat geen aangifte gedaan hoefde te worden in redelijkheid pleitbaar is. Aan belanghebbende is daarom terecht een boete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing