Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3955, 20/7338
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3955, 20/7338
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 juli 2022
- Datum publicatie
- 22 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3955
- Zaaknummer
- 20/7338
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag omzetbelasting, correcties margeregeling en btw-aftrek.
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7338
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
1 Inleiding
De inspecteur heeft met dagtekening 27 juni 2019 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 van € 5.978 (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd. Gelijktijdig is bij beschikking een vergrijpboete van € 1.214 (hierna: de vergrijpboete) opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht van € 818 (hierna: de rente).
Belanghebbende heeft inzake de naheffingsaanslag een ‘Mededeling omzetbelasting’, met dagtekening 28 mei 2020, ontvangen waarin staat dat een bedrag van € 7.614 nog openstaat. Belanghebbende heeft beroep ingesteld.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Namens de inspecteur zijn verschenen [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.
2 Feiten
Belanghebbende drijft in de onderhavige tijdvakken een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de handelsnaam ' [eenmanszaak] '. De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan voornamelijk uit handel in gebruikte auto's en verkoop van onderdelen van gebruikte auto’s.
Namens de inspecteur is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 1 februari 2019 (hierna: het rapport). Daarin is onder meer het volgende geconcludeerd:
- bij toepassing van de margeregeling is de berekening van de verschuldigde omzetbelasting om twee redenen onjuist:
a) Op de gerealiseerde verkoopprijs van een auto of een onderdeel zijn naast de individuele inkoopprijs ook kosten in aftrek gebracht om de marge te berekenen. De marge dient berekend te worden uit het verschil tussen verkoop- en inkoopprijs (per tijdvak of individueel). Voorbelasting op kosten die gerelateerd zijn aan het verkochte goed is aftrekbaar overeenkomstig de aftrekbaarheid van kosten en investeringen die in het algemeen geldt bij het verrichten van belaste prestaties. Dus de voorbelasting op bijvoorbeeld reparatiekosten (onderdelen etc.) aan een auto of verzendkosten is volledig aftrekbaar. De marge wordt echter niet beïnvloed door dergelijke kosten.
b) Er zijn gebruikte auto’s verkocht waarvan geen bescheiden inzake de inkoop aanwezig zijn in de administratie. Door belanghebbende zijn onvoldoende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de leveranciers voor de auto's in het geheel geen belasting in aftrek hebben gebracht en waaruit de inkoopwaarde van de auto's blijkt. Voor het toepassen van de margeregeling wordt de inkoopwaarde van de auto op € 500 vastgesteld.
- Over het jaar 2015 is er te veel aftrek van voorbelasting geclaimd.
In het rapport is tevens de vergrijpboete aangekondigd.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek de naheffingsaanslag en de daarmee samenhangende vergrijpboete en rente vastgesteld. Deze zijn als volgt opgebouwd:
De inspecteur heeft in de ‘Kennisgeving bezwaar omzetbelasting’ van 12 maart 2020 aangegeven dat de naheffingsaanslag met € 163 wordt verminderd en de daarmee samenhangende rente dienovereenkomstig wordt verminderd. Daarnaast wordt de boete tot € 1.000 verminderd.
Na bezwaar is de naheffingsaanslag als volgt verminderd:
Het nageheven belastingbedrag (ná vermindering) bestaat als volgt uit:
Correcties (ná uitspraak op bezwaar) |
Jaar 2015 € |
Jaar 2016 € |
Jaar 2017 € |
|
Aftrek kosten bij toepassing margeregeling |
24 |
338 |
98 |
|
Meer marge, want geen bescheiden inkoop |
217 |
156 |
124 |
|
Voorbelasting |
4.858 |
--------- |
-------- |
|
Totaal omzetbelasting |
5.099 |
494 |
222 |
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt eerst of het beroep ontvankelijk is. Indien het beroep ontvankelijk is, beoordeelt de rechtbank of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Beroep ontvankelijk?
De inspecteur heeft bij het verweerschrift een systeemuitdraai van de uitspraak op bezwaar, waarop geen adresgegevens van belanghebbende staan vermeld, overgelegd waarop staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 22 mei 2020 is. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Dat betekent dat het beroep uiterlijk op 3 juli 2020 door de rechtbank moet zijn ontvangen. De rechtbank heeft het beroepschrift van belanghebbende op 7 juli 2020, langs digitale weg, ontvangen. Daarbij heeft belanghebbende de in 1.2 vermelde mededeling overgelegd. Belanghebbende heeft in haar nadere reactie, ontvangen door de rechtbank op 5 november 2020, aangegeven dat zij het besluit van 22 mei 2020 nooit heeft ontvangen. Enkel een acceptgiro met een te betalen bedrag daarop vermeld heeft zij destijds ontvangen, waarvan een kopie al eerder naar de rechtbank is verzonden.
Het is aan de inspecteur om bij betwisting aannemelijk te maken dat de uitspraak op bezwaar op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de uitspraak op bezwaar de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. Omdat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt dat het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de uitspraak op bezwaar op dat adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de uitspraak op bezwaar niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
De inspecteur heeft een ‘Rapport Datum Verzending’ van 30 september 2020 en een aantal systeemuitdraaien overgelegd om de verzending van de uitspraak op bezwaar aannemelijk te maken.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet is geslaagd in het leveren van het bewijs dat de uitspraak op bezwaar is verzonden. Ten eerste is geen kopie van de uitspraak op bezwaar beschikbaar waarop de rechtbank de adresgegevens van de geadresseerde kan zien. Ten tweede lijkt het verzendrapport geen betrekking te hebben de uitspraak op bezwaar behorende bij de onderhavige aanslag: de in het verzendrapport genoemde dagtekening van de aanslag (23-09-2017) komt niet overeen met dagtekening van de aanslag. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast in dit kader heeft voldaan. De rechtbank constateert dat de uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Als de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, vangt de termijn pas aan op het moment dat belanghebbende een afschrift van de uitspraak onder ogen heeft gekregen.1 Belanghebbende is bij de ontvangst van de herinnering in beroep gekomen en inmiddels heeft belanghebbende (als bijlage bij het verweerschrift) de uitspraak op bezwaar ontvangen. De rechtbank acht het beroep ontvankelijk (artikel 6:10, eerste lid, letter b, Awb).
Naheffingsaanslag?
Correctie winstmarge
Op grond van artikel 28b, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt voor de leveringen door een wederverkoper van gebruikte goederen de omzetbelasting onder bepaalde voorwaarden berekend over de winstmarge. De margeregeling is slechts van toepassing indien het goed aan de wederverkoper is geleverd door een van de in artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB genoemde personen.
Op basis van artikel 28i van de Wet OB kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld inzake de toepassing van de margeregeling. In artikel 4a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: Uitvoeringsbeschikking) is – voor zover hier van belang – bepaald:
“1. De wederverkoper is verplicht aan zijn leverancier als bedoeld in artikel 28b, tweede lid, van de wet, een door laatstbedoelde te ondertekenen inkoopverklaring uit te reiken waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze zijn vermeld:
(…)
g. een verklaring van de leverancier dat hij ter zake van de levering aan hem van het goed in het geheel geen belasting in aftrek heeft gebracht.”
De omstandigheid dat de inkoopverklaringen niet voldoen aan alle vereisten die daaraan in artikel 4a, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking worden gesteld, betekent niet zonder meer dat de margeregeling niet van toepassing is. Het ligt op de weg van belanghebbende om op andere wijze aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de margeregeling is voldaan. In dit geval komt dat erop neer dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat zij de goederen heeft verkregen van een leverancier die ter zake van de levering van het goed aan haar geen aftrek van voorbelasting heeft genoten.
De rechtbank overweegt als volgt. Belanghebbende heeft in de jaren 2015, 2016 en 2017 auto’s verkocht waarvoor zij niet over een inkoopverklaring beschikt voor in totaal (respectievelijk) € 1.750, € 5.000 en € 6.230. Belanghebbende heeft wel onder meer de advertenties van de aanbieders van de betreffende auto’s, correspondenties over de staat van de auto’s en een koopovereenkomst, overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit de door belanghebbende overgelegde stukken niet is af te leiden dat de aanbieder (leverancier) van de auto geen aftrek van voorbelasting heeft genoten. De inspecteur heeft bij gebrek aan volledige documentatie voor de berekening van de marge de inkoopwaarde van de in de jaren 2015 (1 auto), 2016 (1 auto) en 2017 (2 auto’s) ingekochte auto ’s op € 500 vastgesteld. Voor 1 auto die in 2017 is verkocht, heeft de inspecteur de inkoopwaarde op € 3.250 vastgesteld. De inkoopwaardes zijn naar het oordeel van de rechtbank redelijk. Het gelijk op dit punt is aan de inspecteur.
Correctie kostenaftrek bij toepassing margeregeling
Belanghebbende heeft bij de berekening van de winstmarge de verkoop van gebruikte auto-onderdelen in de jaren 2015, 2016 en 2017 en bij de verkoop van auto’s (1 auto in 2016 en 2 auto ’s in 2017) kosten in mindering gebracht. Zo zijn de verzendkosten bij verkoop van gebruikte auto-onderdelen op de winstmarge in mindering gebracht. De inspecteur heeft de wijze van kostenaftrek niet geaccepteerd en heeft de winstmarge voor de jaren 2015, 2016 en 2017 verhoogd met respectievelijk € 136, € 1.950 en € 564. De rechtbank is het met de inspecteur eens dat voor de berekening van de winstmarge dient te worden uitgegaan van het verschil tussen de verkoop- en inkoopprijs. De maatstaf van heffing is immers het verschil tussen de vergoeding die de wederverkoper voor het goed ontvangt en zijn inkoopprijs voor het goed.2 Gemoeide kosten om het product te kunnen verkopen, hebben dus geen invloed op de winstmarge voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting. Het gelijk op dit punt is eveneens aan de inspecteur.
Correctie voorbelasting
Belanghebbende heeft in haar aangiften omzetbelasting over de tijdvakken in 2015 € 6.988 aan voorbelasting in aftrek gebracht. De inspecteur heeft, na aankondiging van het in te stellen boekenonderzoek, op 12 april 2017 een suppletieaangifte omzetbelasting over 2015 van belanghebbende ontvangen. Uit die suppletie volgt dat de voorbelasting over 2015 € 2.130 bedraagt en dat over 2015 een te betalen bedrag aan omzetbelasting volgt van € 4.812. De controleambtenaar heeft bij het boekenonderzoek de suppletieaangifte van belanghebbende meegenomen. Voor het verschil in aftrek van de voorbelasting is een bedrag van € 4.858 (zijnde € 6.988 minus € 2.130) aan omzetbelasting nageheven. Deze naheffing is terecht.
Schending zorgvuldigheidsbeginsel?
Belanghebbende heeft gesteld dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Met de [controleambtenaar] is er een gesprek gevoerd en van dat gesprek heeft belanghebbende diverse malen om een verslag gevraagd, maar heeft dat nooit ontvangen. De rechtbank overweegt als volgt. De controleambtenaar, de [controleambtenaar] , heeft het boekenonderzoek verricht en het rapport boekenonderzoek (datum 1 februari 2019) samengesteld. Eind december 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de controleambtenaar en de echtgenoot van belanghebbende. Op de laatste pagina van het rapport boekenonderzoek is opgenomen dat de conceptversie van het rapport is besproken en dat die bespreking tot enkele aanpassingen (tekstueel en cijfermatig) heeft geleid. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift het verloop van de bezwaarfase weergegeven (met verwijzing naar diverse bijlagen bij het verweerschrift) in 2.4 tot en met 2.14. Daaruit is af te leiden dat belanghebbende voldoende gelegenheid is geboden om op de standpunten van de inspecteur te reageren. De rechtbank is van oordeel dat met wat belanghebbende heeft aangevoerd, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden.
Vergrijpboete 2015?
De inspecteur heeft voor het tijdvak 2015 een vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd wegens schending van het bepaalde in artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De vergrijpboete is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 1.000. De grondslag voor de boete is de te veel in aftrek gebrachte voorbelasting van € 4.858 (zie ook 3.11). Belanghebbende wordt grove schuld verweten.
Volgens de inspecteur heeft belanghebbende tijdens het boekenonderzoek verklaard dat zij btw-aangiften naar geschatte bedragen heeft ingediend. De inspecteur wijst voorts op de opstelling van de btw-aangiften voor 2015 uit de administratie van belanghebbende. Bovenaan deze opstelling staat voor ieder tijdvak vermeld ‘Schatting BTW aangifte (…).’ De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur hiermee heeft doen blijken3 dat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is afgedragen. De omstandigheid dat belanghebbende nog voor de afronding van het boekenonderzoek een suppletieaangifte heeft ingediend, valt niet aan te merken als vrijwillige verbetering. Het boekenonderzoek was namelijk al vóór de ontvangst van de suppletieaangifte aangekondigd. De rechtbank acht gelet op de feiten en omstandigheden van het geval de boete van € 1.000 passend en geboden.
De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat de vergrijpboete moet worden verminderd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van deze zaak. De redelijke termijn waarbinnen de beoordeling van een boete moet plaatsvinden bedraagt twee jaar, hier te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van de vergrijpboete in het rapport boekenonderzoek van 1 februari 2019. De rechtbank doet uitspraak op 20 juli 2022. Er zijn dus 2 jaren en 6 maanden verstreken sinds de bekendmaking van de vergrijpboete. Nu niet is gebleken dat het procesverloop in betekenende mate door belanghebbende is beïnvloed, is de redelijke termijn van twee jaar overschreden met 6 maanden (undue delay). Dit geeft aanleiding tot vermindering van de vergrijpboete met 5 %. Het voorgaande betekent dat de vergrijpboete moet worden verminderd tot € 950.