Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3956, 21/1112 tot en met 21/1115
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3956, 21/1112 tot en met 21/1115
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 juli 2022
- Datum publicatie
- 22 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:3956
- Zaaknummer
- 21/1112 tot en met 21/1115
Inhoudsindicatie
Procedure IB/PVV 2017: beroep n-o --- Procedure IB/PVV 2016: gebrek aan belang
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1112 tot en met 21/1115
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 23 november 2020 en 28 januari 2021.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
De inspecteur heeft de bezwaren inzake de aanslagen IB/PVV 2016 en IB/PVV 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft in haar beroepschriften aangegeven dat zij tegen de uitspraak op bezwaar over de volgende aanslagen in beroep komt:
Aanslagnummer [aanslagnummer] |
Zaaknummer rechtbank: |
Griffierecht |
H6601 |
21/1112 |
€ 49 |
W6601.4 |
21/1113 |
----- |
H7601 |
21/1114 |
€ 49 |
W7601.4 |
21/1115 |
----- |
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.
2 Feiten
De inspecteur heeft met dagtekening 24 mei 2019 de aanslag IB/PVV 2016 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is het verzamelinkomen op nihil vastgesteld. Belanghebbende heeft in het jaar 2016 geen inkomen genoten.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 juli 2019 de aanslag IB/PVV 2017 aan belanghebbende opgelegd.
3 Beoordeling door de rechtbank
Wat beoordeelt de rechtbank?
De rechtbank beoordeelt eerst of belanghebbende beroep kan instellen inzake de door haar genoemde “aanslagen” met nummers [aanslagnummer] .W6601.4 en [aanslagnummer] .W7601.4. Daarna beoordeelt de rechtbank of het beroep van belanghebbende inzake de aanslag IB/PVV 2017 ontvankelijk is. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of
de inspecteur de aanslagen IB/PVV juist heeft vastgesteld.
Genoemde aanslagnummers [aanslagnummer] .W6601.4 en [aanslagnummer] .W7601.4
De inspecteur heeft gesteld dat er nimmer aanslagen met de nummers [aanslagnummer] .W6601.4 en [aanslagnummer] .W7601.4 aan belanghebbende zijn opgelegd. De inspecteur begrijpt niet hoe belanghebbende bij deze nummers komt. Er is geen sprake van een te bestrijden belastingaanslag, aldus de inspecteur.
Op grond van artikel 26, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan belanghebbende slechts bij de belastingrechter beroep instellen tegen belastingaanslagen en beschikkingen die in de wet als “voor bezwaar vatbaar worden aangemerkt”. Nu de inspecteur heeft aangegeven er geen aanslagen met de nummers [aanslagnummer] .W6601.4 en [aanslagnummer] .W7601.4 aan belanghebbende zijn opgelegd, belanghebbende niets anders heeft ingebracht dan het noemen van nummers en de rechtbank ook anderszins niet is gebleken dat dergelijke aanslagen bestaan, is hier geen sprake van voor bezwaar vatbare beschikkingen. De beroepen omtrent de aanslagnummers [aanslagnummer] .W6601.4 en [aanslagnummer] .W7601.4 zijn derhalve niet-ontvankelijk.
Aanslag IB/PVV 2017
De uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2017 heeft als dagtekening 23 november 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 4 januari 2021. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 10 maart 2021 digitaal bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is daarom niet-tijdig ingediend.
De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij ervan is uitgegaan dat alle uitspraken, gelet op de samenhang daarvan, zijn gedaan met dagtekening 28 januari 2021. De inspecteur heeft om onduidelijke reden ook in een onlogische volgorde (eerst 2017 en daarna 2016) uitspraken gedaan, aldus belanghebbende. Belanghebbende verzoekt de rechtbank om vanwege de samenhang ook het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2017 inhoudelijk te behandelen. De rechtbank is van oordeel dat wat belanghebbende heeft aangevoerd niet leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk in kan gaan op de aanslag IB/PVV 2017.
Aanslag IB/PVV 2016
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering.1 De inspecteur heeft dat verzoek afgewezen. De inspecteur concludeert in beroep dat het bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2016 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding, omdat belanghebbende wel tijdig een (pro forma) bezwaarschrift heeft ingediend.
Partijen hebben de rechtbank gevraagd om de beroepen te behandelen.2
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de procedure inzake de aanslag IB/PVV 2014 in eerste aanleg niet zorgvuldig is verlopen. Belanghebbende benoemt daarbij de vooringenomenheid van rechtbank Den Haag en besluitvormingsprocedure inzake 2014 die onzorgvuldig en niet volledig is geweest.
Vast staat dat het verzamelinkomen en daarmee ook het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2016 nihil is. De IB/PVV voor het jaar 2016 bedraagt daarom nihil. Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener daarvan geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en de eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is.3
De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende aangevoerde gronden haar niet in een betere positie kunnen brengen. De IB/PVV voor het jaar 2016 bedraagt immers nihil. Dit brengt mee dat het bezwaar wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Het als zodanig opgevatte verzoek om ambtshalve vermindering is reeds daarom terecht afgewezen.