Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:406, 21/3995
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-01-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:406, 21/3995
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 januari 2022
- Datum publicatie
- 11 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:406
- Zaaknummer
- 21/3995
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/3995
uitspraak van 31 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonend in [woonplaats] (Polen),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 300.000 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig zijn beschikkingen gegeven waarbij een boete van € 369 is opgelegd en € 5.769 aan rente in rekening is gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft bij brief van 25 oktober 2019, op 29 oktober 2019 ontvangen door de rechtbank Gelderland, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (de rechtbank) heeft partijen op 27 september 2021 schriftelijk geïnformeerd dat de rechtbank Gelderland de onderhavige zaken heeft verwezen naar de rechtbank.
Belanghebbende heeft op 23 november 2021 en 26 november 2021 nadere stukken ingediend. Een afschrift van deze stukken is aan de inspecteur verzonden.
De inspecteur heeft op 7 december 2021 een pleitnota overgelegd. Een afschrift daarvan is aan belanghebbende gestuurd.
De zitting heeft op 10 december 2021 plaatsgevonden in Breda. Daar zijn verschenen belanghebbende, zijn echtgenote, mr. M. Lewandowski en [bijstand] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] . Tevens was aanwezig H.M. Broos-Kania (tolk).
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummers 19/4118 tot en met 19/4135 en 21/3996 tot en met 21/4000.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de andere partij.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Met ingang van [inschrijvingsdatum] 2004 staat [eenmanszaak] (hierna: de eenmanszaak) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). De activiteiten bestaan uit ‘interieurbouw en timmerbedrijf’. Belanghebbende staat bij de KvK geregistreerd als eigenaar van de eenmanszaak.
Belanghebbende stond in de onderhavige jaren in Polen ingeschreven op het adres [adres 1] in [woonplaats] . In de Basisregistratie personen (hierna: BRP) stond belanghebbende achtereenvolgend ingeschreven op de volgende adressen:
Adres |
Van |
Tot |
[adres 2] |
[datum] 2005 |
[datum] 2006 |
[adres 3] |
[datum] 2006 |
[datum] 2011 |
[adres 1] (Polen) |
[datum] 2011 |
[datum] 2012 |
[adres 4] |
[datum] 2012 |
[datum] -2016 |
[adres 5] |
[datum] -2016 |
[datum] 2019 |
[adres 6] |
[datum] 2019 |
[datum] 2019 |
[adres 7] (Slowakije) |
[datum] 2019 |
Op 17 november 2016 is een boekenonderzoek aangekondigd. Doel van het boekenonderzoek was onder meer de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 en 2014. Van de bevindingen van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt met datum 20 februari 2018.
Belanghebbende is op 28 februari 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2016.
Op 14 juni 2017 is aan belanghebbende een herinnering tot het doen van aangifte IB/PVV 2016 gestuurd.
Op 14 juli 2017 wordt belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV.
Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2016 gedaan.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2016 met dagtekening 11 mei 2018 ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 300.000. Gelijktijdig is een verzuimboete van € 369 opgelegd en is € 5.769 aan rente in rekening gebracht. Het belastbare inkomen uit werk en woning is door de inspecteur als volgt bepaald:
Omzet 2016 op basis van de BTW gegevens |
€ 833.485 |
Voorbelasting excl. ICV € 104.625 Op basis van dit bedrag kan gesteld worden dat inkoopkosten en overige bedrijfskosten hebben bedragen (€ 104.625/21%) = |
€ 498.214 |
Bruto winst |
€ 334.271 |
Zelfstandigenaftrek |
€ 7.280 |
€ 327.991 |
|
MKB winstvrijstelling 14% |
€ 45.919 |
€ 282.072 |
|
Stel niet aftrekbare kosten en niet aangetoonde kosten op basis van het controlerapport |
€ 17.928 |
Vastgesteld belastbaar inkomen (box 1) |
€ 300.000 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag door een bezwaarschrift dat is ingediend door zijn toenmalige gemachtigden verbonden aan [kantoor] (hierna: [kantoor] ).
Op 16 april 2019 stond een hoorgesprek gepland waar niet alleen belanghebbendes bezwaar zou worden behandeld, maar ook het bezwaar dat door [heer Z] , een neef van belanghebbende, is gemaakt tegen aan hem opgelegde aanslagen en aan hem gegeven beschikkingen. Belanghebbende en zijn huidige gemachtigde zijn niet verschenen bij het hoorgesprek
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen.
I. Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
II. Is de aanslag naar het juiste bedrag vastgesteld?
III. Mocht de inspecteur een boete opleggen en is de hoogte daarvan passend en geboden?
IV. Dient aan belanghebbende een schadevergoeding te worden toegekend?
V. Dient aan belanghebbende een integrale proceskostenvergoeding te worden toegekend?
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot nihil en tot vernietiging van de rentebeschikking en boetebeschikking. Verder concludeert belanghebbende tot een vergoeding van de werkelijke proceskosten en tot een schadevergoeding.