Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4091, 21/2132
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4091, 21/2132
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 juli 2022
- Datum publicatie
- 26 juli 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:4091
- Zaaknummer
- 21/2132
Inhoudsindicatie
parkeerbelasting
Uitspraak
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2132
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [woonplaats], belanghebbende
en
De heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], de heffingsambtenaar.
1 Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 mei 2021.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten (hierna: de naheffingsaanslag parkeerbelasting).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
2 Feiten
De auto met kenteken [kenteken] stond op 16 april 2021 om 11:26:57 uur stil op een parkeerplaats aan de [straatnaam], ter hoogte van nummer 57, te [plaats]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.1 Tijdens het controle op voornoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
Belanghebbende bezat voor zijn auto met kenteken [kenteken] een vergunning voor het parkeren aan de [straatnaam] ter hoogte van nummers 2 tot en met 160 (even zijde).
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
3 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd?
Standpunten van partijen
Belanghebbende heeft gesteld dat hij aan de gemeente gevraagd heeft of hij voor zijn woonruimte mocht parkeren met zijn vergunning. Volgens belanghebbende het nummer 57 exact op dezelfde hoogte als het gedeelte van nummer 78a. Belanghebbende is van mening dat zijn vergunning ook geldig was op de plaats waar de auto van belanghebbende geparkeerd was. Verder heeft belanghebbende kort gezegd geklaagd over eerdere communicatie met de Belastingsamenwerking West-Brabant inzake de aan hem opgelegde gemeentelijke heffingen over de jaren 2017 tot en met 2019.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd omdat belanghebbende geen vergunning had voor het parkeren op aan de [straatnaam] ter hoogte van nummer 57 en voor het parkeren niet was betaald. De heffingsambtenaar bevestigt verder dat belanghebbende in december 2020 per e-mail gecorrespondeerd heeft met het parkeerbedrijf en dat aan belanghebbende is meegedeeld dat zijn parkeervergunning geldt voor ([naam]) [straatnaam] ter hoogte van nummers 2 tot en met 160 even zijde.
Vooraf
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak uitsluitend de naheffingsaanslag parkeerbelasting voorligt en zal beoordelen of deze terecht is opgelegd. Hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd ter zake van aanslagen gemeentelijke belastingen en de communicatie die belanghebbende hierover heeft gehad met de heffingsambtenaar, merkt de rechtbank op als een argument ter motivering van het standpunt van belanghebbende met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat belanghebbende, voor zover volgt uit de gedingstukken, geen beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar met betrekking tot de gemeentelijke heffingen.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet worden ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.
In het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2021 van gemeente [plaats] (hierna: het Aanwijzingsbesluit) staat voor zover hier van belang het volgende:
“Artikel 1 Plaats, tijdstip en wijze van betaald parkeren en de toepassing van de wielklem
De volgende straten en weggedeelten waarop tegen betaling van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a en onderdeel b van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen (hierna: Verordening) mag worden geparkeerd op zowel belanghebbende als parkeerapparatuurplaatsen worden aangewezen, alsmede de plaatsen waar de wielklem kan worden toegepast:
Centrumzone
(…)
[naam] e.o.
(…)
[straatnaam] (huisnummers 2 t/m 160 even)”
Beoordeling
Vast staat dat ten tijde van de parkeercontrole de auto van belanghebbende geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de [straatnaam], ter hoogte van nummer 57. Tevens staat vast dat met de parkeervergunning van belanghebbende geparkeerd mocht worden aan [straatnaam] ter hoogte van nummers 2 tot en met 160.
De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat zijn parkeervergunning ook geldig was ter hoogte van nummer 57 nu uit het Aanwijzingsbesluit volgt dat de een onderscheid is gemaakt tussen even en oneven huisnummers. Aangezien de parkeerzone waarvoor belanghebbende een parkeervergunning had specifiek betrekking had op nummers 2 tot en met 160, terwijl de auto van belanghebbende elders geparkeerd stond, heeft belanghebbende geparkeerd op een locatie waarop zijn parkeervergunning niet geldig was.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende voor het parkeren aan de [straatnaam], ter hoogte van nummer 57, de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan. Al hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.