Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:479, AWB - 20 _ 6004 t/m 20/6011
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:479, AWB - 20 _ 6004 t/m 20/6011
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 februari 2022
- Datum publicatie
- 23 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:479
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 6004 t/m 20/6011
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6004 tot en met 20/6011
uitspraak van 1 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar en de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering
De uitspraken van de inspecteur van 20 maart 2020 op de bezwaren en de in hetzelfde geschrift vervatte beslissing op de verzoeken om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van de aan belanghebbende:
- voor het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting (hierna: IB), alsmede de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] );
- voor het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag IB, alsmede de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] ;
- voor het jaar 2012 opgelegde aanslag IB, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] );
- voor het jaar 2013 opgelegde aanslag IB, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] );
- voor het jaar 2014 opgelegde aanslag IB, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] );
- voor het jaar 2015 opgelegde aanslag IB, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] );
- voor het jaar 2016 opgelegde aanslag IB, alsmede de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] );
- voor het jaar 2017 opgelegde aanslag IB, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende woont sinds 2004 in België.
In het kader van zijn voormalige dienstbetrekking heeft belanghebbende een pensioen opgebouwd bij [ouderdomspensioen] en [excedentenpensioen] (hierna respectievelijk het ouderdomspensioen en het excedentenpensioen).
De inspecteur heeft op basis van de aan hem beschikbaar staande gegevens het volgende geconstateerd over het ouderdomspensioen en het excedentenpensioen. Het ouderdomspensioen is opgebouwd in de periode september 1970 tot en met mei 2004 en daarmee in totaliteit over een periode van 405 maanden. Binnen deze opbouwperiode heeft belanghebbende 225 maanden in Nederland gewerkt. Het reguliere loon van belanghebbende was in deze 225 maanden in Nederland belast en dientengevolge heeft er in Nederland fiscaal gefacilieerde opbouw van het ouderdomspensioen plaatsgevonden. Over een periode van 180 dagen was het reguliere loon van belanghebbende in Nederland niet belast en heeft er in Nederland geen fiscaal gefacilieerde opbouw van het ouderdomspensioen plaatsgevonden.
Het excedentenpensioen is opgebouwd in de periode april 1988 tot en met mei 2004 en daarmee in totaliteit over een periode van 182 maanden. Binnen deze opbouwperiode heeft belanghebbende 15 maanden in Nederland gewerkt. Het reguliere loon van belanghebbende was in deze 15 maanden in Nederland belast en dientengevolge heeft er in Nederland fiscaal gefacilieerde opbouw van het excedentenpensioen plaatsgevonden. Over een periode van 167 maanden was het reguliere loon van belanghebbende niet in Nederland belast was en heeft er in Nederland geen fiscaal gefacilieerde opbouw van het excedentenpensioen plaatsgevonden.
Het volledige pensioen wordt vanaf 2007 aan belanghebbende uitgekeerd door [ouderdomspensioen] . Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren de volgende pensioenuitkeringen ontvangen (hierna: de pensioenuitkeringen):
2010: € 113.505
2011: € 113.405
2012: € 113.405
2013: € 113.405
2014: € 113.745
2015: € 114.085
2016: € 114.085
2017: € 114.085
Verder genoot belanghebbende vanuit Nederland een AOW-uitkering. De heffing over de AOW-uitkering is toegewezen aan België.
Met dagtekening 1 mei 2007 heeft de inspecteur een vrijstellingsverklaring met betrekking tot de inhouding van loonheffingen verleend over de pensioenuitkeringen met als uiterste einddatum 30 juni 2010.
Belanghebbende heeft over de onderhavige jaren in België aangifte gedaan over de pensioenuitkeringen. Op basis van de aangiften en nadien gevoerde gerechtelijke procedures heeft er in de onderhavige jaren géén reguliere progressieve heffing en/of heffing over minimaal 90% van het brutobedrag van het pensioen plaatsgevonden in België.
Op 24 september 2015 heeft bij de Belgische fiscus te Brasschaat een bespreking plaatsgevonden, waarbij ook een medewerker van de Nederlandse Belastingdienst aanwezig was. Op grond van deze bespreking is de inspecteur tot de conclusie gekomen dat het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen aan belanghebbende aan Nederland toekomt. De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende over de onderhavige jaren de volgende belastingaanslagen opgelegd. Daarbij is rekening gehouden met gedeeltelijke gefacilieerde opbouw van ouderdomspensioen en het excedentenpensioen in Nederland (zie 2.3. en 2.4). Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur boetes en belastingrente in rekening gebracht.
Jaar |
Belastingaanslag |
Dagtekening |
Belastbaar bedrag |
Belastingrente |
Vergrijp-/ verzuimboete |
2010 |
Navorderingsaanslag |
31-12-2015 |
€ 40.592 |
€ 822 |
€ 2.574 |
2011 |
Navorderingsaanslag |
19-11-2016 |
€ 40.592 |
€ 808 |
€ 2.466 |
2012 |
Aanslag |
31-12-2015 |
€ 40.592 |
€ 451 |
|
2013 |
Aanslag |
12-05-2016 |
€ 40.592 |
€ 419 |
|
2014 |
Aanslag |
24-06-2016 |
€ 40.592 |
€ 229 |
|
2015 |
Aanslag |
19-08-2016 |
€ 40.592 |
€ 60 |
|
2016 |
Aanslag |
08-05-2019 |
€ 124.129 |
€ 2.884 |
€ 369 |
2017 |
Aanslag |
16-07-2019 |
€ 0 |
Namens belanghebbende is bij brief van 26 januari 2016, ontvangen door de inspecteur op 28 januari 2016, bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB 2010 en de daarbij opgelegde vergrijpboete.
Namens belanghebbende is bij brief van 16 juni 2016, ontvangen door de inspecteur op 22 juni 2016, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB 2013.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2019 is de inspecteur gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en vergrijpboete tegemoet gekomen door de vergrijpboete te vernietigen. De verminderingsbeschikking heeft als dagtekening 10 mei 2019. Bij uitspraak op bezwaar van eveneens 4 april 2019 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2013 afgewezen.
Bij brief van 29 mei 2019 heeft de inspecteur (ambtshalve) de vergrijpboete bij de navorderingsaanslag IB 2011 vernietigd.
Vervolgens heeft belanghebbende een brief aan de inspecteur gestuurd met dagtekening 19 november 2019, ontvangen door de inspecteur op 24 november 2019. Deze brief is door de inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift tegen bovengenoemde belastingaanslagen. Bij uitspraken op bezwaar van 20 maart 2020 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de onderhavige belastingaanslagen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De inspecteur heeft in hetzelfde geschrift de bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet IB 2001. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering van de belastingaanslagen IB over de jaren 2010 tot en met 2013 afgewezen wegens het verstrijken van de vijfjaarstermijn. De overige verzoeken om ambtshalve vermindering heeft de inspecteur eveneens afgewezen, met uitzondering van het jaar 2016. De inspecteur is gedeeltelijk aan het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB 2016 tegemoet gekomen door het belastbaar inkomen uit werk en woning te verminderen tot € 40.592. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De verminderingsbeschikking heeft als dagtekening 11 april 2020.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen.
Vooraf
Nagekomen stukken
De rechtbank heeft op 18 januari 2022 het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Op 27 januari 2022 heeft de rechtbank van belanghebbende een brief met bijlagen, dagtekening 21 januari 2022, ontvangen (hierna: de nagekomen stukken). De rechtbank ziet in de nagekomen stukken geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. De nagekomen stukken zullen gelet op artikel 2.16, derde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 wel in het dossier worden opgenomen. Om die reden zal een kopie van de nagekomen stukken ook naar de inspecteur worden gestuurd, zodat de inspecteur kennis heeft van het volledige dossier.
Overslaan bezwaarfase
Beide partijen hebben ter zitting ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase wat betreft de verzoeken om ambtshalve vermindering voor zover de bezwaarfase nog moest worden doorlopen, zodat rechtstreeks beroep bij de rechtbank mogelijk is. De rechtbank zal hierna dan ook overgaan tot inhoudelijke behandeling van de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB 2010
Heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet ontvankelijk verklaard?
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken.1 Deze termijn start op de dag na die van de dagtekening van een aanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.2 Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.3 Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.4
De rechtbank merkt op dat belanghebbende meerdere brieven en e-mails heeft gericht aan de Belastingdienst, waarvan het soms niet duidelijk is of en zo ja waartegen exact geageerd wordt. Het eerste stuk dat mogelijk – in deze procedure, zie hierna 2.21 - zou kunnen worden gezien als een bezwaarschrift tegen deze navorderingsaanslag met dagtekening 31 december 2015 is de brief aan de inspecteur van 19 november 2019. De rechtbank stelt vast dat dit stuk moet worden gezien als het bezwaarschrift en is – met de inspecteur – van oordeel dat het stuk ruimschoot na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend.
Is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding? Ter zitting heeft de rechtbank begrepen dat het tijdsverloop erin gelegen was dat belanghebbende alvorens rechtsmiddelen aan te wenden tegen deze aanslag - maar ook tegen de andere onderhavige aanslagen – de uitkomst van de procedures betreffende de Belgische aanslagen wenste af te wachten. Toen die eenmaal waren afgerond heeft belanghebbende zijn aandacht verlegd naar de Nederlandse aanslagen. De rechtbank overweegt dat belanghebbende daarmee wel het risico heeft genomen dat hij wat betreft de Nederlandse procedures uit de termijnen zou kunnen gaan lopen. Dat risico heeft zich gematerialiseerd en de rechtbank acht dat dit voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen. Voor zover het gestelde van belanghebbende moet worden opgevat als een beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding, acht de rechtbank dat een dergelijke verschoonbaarheid gelet op het hiervoor overwogen niet aan de orde is.
Voorts kan de rechtbank de stellingen van zowel de inspecteur als belanghebbende op dit punt niet goed begrijpen, nu het de rechtbank op basis van een aantal stukken in het dossier voorkomt dat er reeds lange tijd geleden een (voltooide) bezwaarfase tegen deze navorderingsaanslag IB 2010 is doorlopen. Ook langs die weg zou de inspecteur het dan dus feitelijk tweede ‘bezwaarschrift’ terecht niet-ontvankelijk hebben verklaard maar dan om de reden dat er maar één keer bezwaar kan worden gemaakt.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Beroep betreffende de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering
Er geldt, kort gezegd, een termijn van vijf jaar voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering (hierna: de vijfjaarstermijn).5 Die termijn eindigde voor het jaar 2010 op 31 december 2015. Het mede als verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkte stuk van 19 november 2019 is ruim na het einde van die termijn ingediend. Er is ook ten aanzien hiervan niet gebleken van omstandigheden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB 2011
Beroep betreffende de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
De rechtbank verwijst voor het juridisch kader naar 2.18. De aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag IB 2011 heeft als dagtekening 19 november 2016. De door de inspecteur als bezwaarschrift aangemerkte brief van 19 november 2019 is ruim buiten de bezwaartermijn ingediend. Aangezien er geen omstandigheden zijn komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding (zie 2.20), is het bezwaar door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het bezwaar zou zijn gericht tegen de beslissing van de inspecteur van 19 november 2016 is het bezwaar ook niet-ontvankelijk. In de gevallen waarin de inspecteur ambtshalve vermindering verleent, zonder dat daar een verzoek aan ten grondslag ligt, staat er gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht geen bezwaar open. Dat de beslissing het opschrift "uitspraak op bezwaar" en een beroepsclausule bevat, rechtvaardigt geen andere conclusie.6
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Beroep betreffende de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering
De vijfjaarstermijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering eindigde voor het jaar 2011 op 31 december 2016. Het mede als verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkte stuk van 19 november 2019 is ruim na het einde van die termijn ingediend. Er is ook ten aanzien hiervan niet gebleken van omstandigheden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de aanslag IB 2012
Beroep betreffende de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
De rechtbank verwijst voor het juridisch kader naar 2.18. De aan belanghebbende opgelegde aanslag IB 2012 heeft als dagtekening 31 december 2015. De door de inspecteur als bezwaarschrift aangemerkte brief van 19 november 2019 is ruim buiten de bezwaartermijn ingediend. Aangezien er geen omstandigheden zijn komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding (zie 2.20), is het bezwaar door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Beroep betreffende de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering
De vijfjaarstermijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering eindigde voor het jaar 2012 op 31 december 2017. Het mede als verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkte bezwaarschrift van 19 november 2019 is ruim na het einde van die termijn ingediend. Er is ook ten aanzien hiervan niet gebleken van omstandigheden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de aanslag IB 2013
Beroep betreffende de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
De rechtbank verwijst voor het juridisch kader naar 2.18. De brief van 19 november 2019 is door de inspecteur ook aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag IB 2013. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard om de reden er maar één keer bezwaar kan worden gemaakt en belanghebbende reeds een bezwaarfase tegen deze aanslag heeft doorlopen.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Beroep betreffende de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering
De vijfjaarstermijn voor het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering eindigde voor het jaar 2013 op 31 december 2018. Het mede als verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkte stuk van 19 november 2019 is ruim na het einde van die termijn ingediend. Er is ook ten aanzien hiervan niet gebleken van omstandigheden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de aanslagen IB 2014 tot en met 2017 en verzuimboete IB 2016
Beroep betreffende de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren
De rechtbank verwijst voor het juridisch kader naar 2.18. De aanslagen IB 2014, 2015, 2016 en 2017 hebben als dagtekening respectievelijk 24 juni 2016, 19 augustus 2016, 8 mei 2019 en 16 juli 2019. De door de inspecteur als bezwaar aangemerkte brief van 19 november 2019 is buiten de respectievelijke bezwaartermijnen ingediend. Aangezien er geen omstandigheden zijn komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding (zie 2.20), zijn de bezwaren door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Beroep betreffende de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering
Het in dit kader mede als verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkte stuk van 19 november 2019 is binnen de daarvoor geldende respectievelijke termijnen ingediend. Dan geldt dat de inspecteur een belastingaanslag ambtshalve vermindert zodra hem is gebleken dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld.7 Op belanghebbende rust de last om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat de aanslag of boete te hoog is vastgesteld.8
De rechtbank is ten aanzien van de aanslagen IB 2014 tot en met 2016 van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze aanslagen – ook na de verminderingsbeschikking van de aanslag IB 2016 van 11 april 2020 – tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Belanghebbende stelt kortgezegd dat de opbouw van zijn pensioen slechts beperkt fiscaal gefacilieerd in Nederland heeft plaatsgevonden en dat de aanslagen daarom te hoog zijn vastgesteld. De inspecteur betwist dit gemotiveerd. In dat kader overweegt de rechtbank dat belanghebbende uitgebreid heeft weergegeven hoe zijn loopbaan is verlopen en hoe, volgens hem, de pensioensopbouw heeft plaatsvonden in de verschillende jurisdicties waar hij heeft gewerkt. De rechtbank constateert echter dat belanghebbende zijn stelling met vrijwel geen enkel concreet stuk over zijn pensioen heeft gestaafd. De rechtbank ziet dat belanghebbende meerdere algemene stukken heeft ingebracht over hoe in een bepaalde jurisdictie pensioenopbouw plaatsvindt zoals (kranten)artikelen daarover, maar daarmee heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zijn pensioensopbouw daadwerkelijk is verlopen zoals hij stelt. Belanghebbende heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat de bij de aanslag IB 2016 opgelegde verzuimboete ten onrechte is opgelegd. Gelet op dit oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om de inspecteur gelegenheid te geven zijn standpunt verder te kunnen motiveren als reactie op hetgeen belanghebbende ter zitting naar voren heeft gebracht, zoals is verzocht.
De aanslag IB 2017 is opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil, zodat om die reden reeds geen sprake kan zijn van een te hoog opgelegde aanslag.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 1 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.