Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:480, AWB - 20 _ 9077

2.1.

Belanghebbende heeft een gedeelte van het jaar 2017 in Nederland gewoond en gewerkt.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2017 in totaal € 7.528 aan inkomsten uit Nederland ontvangen. Daarop is € 1.061 aan Nederlandse loonheffing ingehouden.,. Belanghebbende heeft daarnaast een inkomensverklaring overgelegd waaruit volgt dat hij 12.2002.20 Poolse Zloty (omgerekend € 2.790) aan inkomsten uit Polen heeft ontvangen.

2.3.

Belanghebbende heeft (zonder daartoe voorafgaand te zijn uitgenodigd) aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend door middel van een zogenaamd "C-Biljet". De inspecteur heeft met dagtekening 20 augustus 2019 de definitieve aanslag voor het jaar 2017 overeenkomstig de aangifte vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens premie-inkomen, van € 7.528. Bij de aanslag is daarnaast € 52 aan belastingrente in rekening gebracht, resulterend in een te betalen bedrag van in totaal € 1.119.

2.4.

Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2017 is door de inspecteur ontvangen op 31 oktober 2019.

2.5.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2019 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De inspecteur heeft het bezwaar daarnaast in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en dit verzoek afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 27 maart 2020 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering eveneens afgewezen.

2.6.

Bij verminderingsbeschikking van 14 mei 2020 is de inspecteur naar aanleiding van een e-mail van de gemachtigde van belanghebbende van 24 april 2020, alsnog ambtshalve overgegaan tot vermindering van de aanslag. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd, resulterend in een te ontvangen bedrag van in totaal € 143.

2.7.

Belanghebbende heeft hierop bij brief van 22 juli 2020, ontvangen door de inspecteur op 29 juli 2020, gereageerd. De brief van 22 juli 2020 is door de inspecteur doorgestuurd aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van 27 maart 2020.

2.8.

Belanghebbende heeft gedurende de hiervoor beschreven procedure diverse wisselende en inconsistente herziene aangiften IB/PVV 2017 als producties/bijlagen ingediend.

2.9.

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken.¹ De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 27 maart 2020. De beroepstermijn is derhalve geëindigd op 8 mei 2020.²

2.10.

De rechtbank overweegt dat het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelen, meebrengt dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt.³ De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur de e-mail van 24 april 2020 had moeten aanmerken als beroepschrift en als zodanig aan de rechtbank had moeten doorzenden.⁴ Aangezien dit beroepschrift bij het onbevoegde orgaan, in dit geval de inspecteur, tijdig is ingediend, is het beroep ontvankelijk.⁵ De brief van 22 juli 2020 wordt aangemerkt als aanvulling op het beroepschrift.

2.11.

Tussen partijen is in geschil of de inspecteur het bezwaar tegen de afwijzing van belanghebbendes verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.

2.12.

Belanghebbende stelt dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Uit de aanslag zou een te betalen bedrag van slechts € 147 moeten volgen.

2.13.

Ter zitting heeft de inspecteur een verminderingsbeschikking met dagtekening 7 januari 2022 overgelegd, waarin wordt overgegaan tot (verdere) vermindering van de aanslag IB/PVV 2017. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd, resulterend in een te ontvangen bedrag van in totaal € 1.513. Aangezien de inspecteur gedurende de beroepsprocedure daarmee alsnog aan de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende is tegemoetgekomen, waarbij voorts is overgegaan tot verdere vermindering van de aanslag dan door belanghebbende is bepleit, is het beroep gegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;