Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:510, AWB - 20 _ 9114
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-02-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:510, AWB - 20 _ 9114
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 februari 2022
- Datum publicatie
- 18 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2022:510
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 9114
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is niet voorzien van een samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9114 WOZ
gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels,
en
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) van 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 531.000,-. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelastingen eigenaren (OZB) bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op verzoek van de rechtbank een nadere reactie ingediend. De heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op deze reactie van belanghebbende te reageren.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld bij de rechtbank heeft de heffingsambtenaar een verweerschrift ingediend. De heffingsambtenaar geeft daarin aan dat uit onderzoek is gebleken dat het object al op 30 april 2018 is overgedragen aan een nieuwe eigenaar. Het WOZ-object is dus niet meer in eigendom bij belanghebbende. Daarop is de in geschil zijnde WOZ-beschikking en de aanslag OZB volledig ingetrokken.
2. Gelet op de intrekking van de WOZ-beschikking en de aanslag OZB ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of belanghebbende nog procesbelang heeft bij dit beroep.
3. Bij brief van 18 oktober 2021 is aan belanghebbende gevraagd wat het procesbelang is bij (voortzetting van) de beroepsprocedure. Belanghebbende heeft op deze brief gereageerd en heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar een veel te hoge waarde heeft toegekend aan het object, zonder rekening te houden met de gevolgen van de coronapandemie.
4. Nu de heffingsambtenaar hangende het beroep de WOZ-beschikking en de aanslag OZB heeft ingetrokken, kan dit beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat leiden. Er is namelijk niet langer sprake van een geschil met betrekking tot de door de heffingsambtenaar opgelegde WOZ-beschikking en de aanslag OZB. Het beroep zal daarom wegens gebrek aan belang kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Belanghebbende heeft nog wel belang bij een oordeel van de rechtbank ten aanzien van zijn verzoek om immateriële schadevergoeding. Daartoe dient te worden vastgesteld of de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep, die twee jaar bedraagt, is overschreden. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 6 maart 2020 door de heffingsambtenaar is ontvangen en dat de rechtbank op 2 februari 2022 uitspraak doet. Daaruit volgt dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden. Noch daargelaten dat de eventuele spanningen en frustraties bij belanghebbende al waren beëindigd op het moment dat de WOZ-beschikking en de aanslag OZB zijn ingetrokken. Belanghebbende heeft geen recht op immateriële schadevergoeding. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6. Op grond van jurisprudentie kan er bij niet-ontvankelijkverklaring wegens vervallen van procesbelang grond zijn voor een proceskostenveroordeling naar analogie met artikel 8:75a van de Awb als het procesbelang is verloren omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.1
7. Uit het feit dat de heffingsambtenaar, naar aanleiding van de (late) melding van belanghebbende zelf dat zij geen eigenaar (meer) is van het WOZ-object, buiten het beroep om (ambtshalve) de WOZ-beschikking en de aanslag OZB heeft ingetrokken, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van tegemoetkoming aan de gronden van beroep tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: